Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
förvirrad
|
ongeregeld; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; wanordelijk
|
getroffen; onthutst; ontsteld; verschrikt; warrig
|
förvirrat
|
ongeregeld; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; wanordelijk
|
geestelijk verward; hoofdbrekend; in de war; ondersteboven; onthutst; verward; warrig
|
oordentligt
|
ongeregeld; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; wanordelijk
|
onopgeruimd; slordig
|
oordnad
|
ongeregeld; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; wanordelijk
|
chaotisch; rommelig
|
oordnat
|
ongeregeld; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; wanordelijk
|
ongeregeld
|
oorganiserad
|
ongeordend; ongesystematiseerd; ordeloos
|
ongeorganiseerd
|
oorganiserat
|
ongeordend; ongesystematiseerd; ordeloos
|
ongeorganiseerd
|
oredigt
|
ongeregeld; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; wanordelijk
|
door elkaar heen; haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
osnygg
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
|
osnyggt
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
|
ostädad
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
|
ostädat
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
|
ovårdat
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
sjaskig
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
aan lager wal; verlopen
|
sjaskigt
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
aan lager wal; morsig; ranzig; slonzig; slordig; smerig; verlopen; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig
|
slarvig
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
|
slarvigt
|
onordelijk; ordeloos; wanordelijk
|
|