Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opwerken (Nederlands) in het Zweeds
opwerken:
Conjugations for opwerken:
o.t.t.
- werk op
- werkt op
- werkt op
- werken op
- werken op
- werken op
o.v.t.
- werkte op
- werkte op
- werkte op
- werkten op
- werkten op
- werkten op
v.t.t.
- heb opgewerkt
- hebt opgewerkt
- heeft opgewerkt
- hebben opgewerkt
- hebben opgewerkt
- hebben opgewerkt
v.v.t.
- had opgewerkt
- had opgewerkt
- had opgewerkt
- hadden opgewerkt
- hadden opgewerkt
- hadden opgewerkt
o.t.t.t.
- zal opwerken
- zult opwerken
- zal opwerken
- zullen opwerken
- zullen opwerken
- zullen opwerken
o.v.t.t.
- zou opwerken
- zou opwerken
- zou opwerken
- zouden opwerken
- zouden opwerken
- zouden opwerken
diversen
- werk op!
- werkt op!
- opgewerkt
- opwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opwerken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
arbeta sig upp | jezelf opwerken; opwerken; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen |