Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opwarmen (Nederlands) in het Zweeds
opwarmen:
-
opwarmen (eten opwarmen; verwarmen; verhitten; warm maken)
Conjugations for opwarmen:
o.t.t.
- warm op
- warmt op
- warmt op
- warmen op
- warmen op
- warmen op
o.v.t.
- warmde op
- warmde op
- warmde op
- warmden op
- warmden op
- warmden op
v.t.t.
- heb opgewarmd
- hebt opgewarmd
- heeft opgewarmd
- hebben opgewarmd
- hebben opgewarmd
- hebben opgewarmd
v.v.t.
- had opgewarmd
- had opgewarmd
- had opgewarmd
- hadden opgewarmd
- hadden opgewarmd
- hadden opgewarmd
o.t.t.t.
- zal opwarmen
- zult opwarmen
- zal opwarmen
- zullen opwarmen
- zullen opwarmen
- zullen opwarmen
o.v.t.t.
- zou opwarmen
- zou opwarmen
- zou opwarmen
- zouden opwarmen
- zouden opwarmen
- zouden opwarmen
en verder
- ben oopgewarmd
- bent opgewarmd
- is opgewarmd
- zijn opgewarmd
- zijn opgewarmd
- zijn opgewarmd
diversen
- warm op!
- warmt op!
- opgewarmd
- opwarmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opwarmen (warming-up; warmlopen)
Vertaal Matrix voor opwarmen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
värma upp | opwarmen; warming-up; warmlopen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
värma | eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken | warmen |
värma upp | op temperatuur brengen; warm worden; warmen | |
värma upp mat | eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken |