Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opvliegend (Nederlands) in het Zweeds
opvliegend:
-
opvliegend
smärt; smalt; getinglikt; getinglik-
smärt bijvoeglijk naamwoord
-
smalt bijvoeglijk naamwoord
-
getinglikt bijvoeglijk naamwoord
-
getinglik bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor opvliegend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
smalt | engte; nauwte | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
getinglik | opvliegend | |
getinglikt | opvliegend | |
smalt | opvliegend | dun; eng; fijn; fijngebouwd; knokig; mager; nauw; rank; scharminkelig; slank; smal; smalletjes; spichtig; sprieterig; tenger; van geringe breedte |
smärt | opvliegend |
Verwante woorden van "opvliegend":
opvliegend vorm van opvliegen:
-
opvliegen (opstijgen; omhoogkomen)
-
opvliegen (opstuiven)
Conjugations for opvliegen:
o.t.t.
- vlieg op
- vliegt op
- vliegt op
- vliegen op
- vliegen op
- vliegen op
o.v.t.
- vloog op
- vloog op
- vloog op
- vlogen op
- vlogen op
- vlogen op
v.t.t.
- ben opgevlogen
- bent opgevlogen
- is opgevlogen
- zijn opgevlogen
- zijn opgevlogen
- zijn opgevlogen
v.v.t.
- was opgevlogen
- was opgevlogen
- was opgevlogen
- waren opgevlogen
- waren opgevlogen
- waren opgevlogen
o.t.t.t.
- zal opvliegen
- zult opvliegen
- zal opvliegen
- zullen opvliegen
- zullen opvliegen
- zullen opvliegen
o.v.t.t.
- zou opvliegen
- zou opvliegen
- zou opvliegen
- zouden opvliegen
- zouden opvliegen
- zouden opvliegen
diversen
- vlieg op!
- vliegt op!
- opgevlogen
- opvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opvliegen (driftig zijn; opstuiven)
Vertaal Matrix voor opvliegen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brusa upp | driftig zijn; opstuiven; opvliegen | |
uppflammning | driftig zijn; opstuiven; opvliegen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brusa upp | oplaaien; opvlammen | |
flyga upp | opstuiven; opvliegen; opwaarts vliegen | barsten; blozen; gloeien; kleuren; losspringen; openspringen; rood worden |
stiga upp | omhoogkomen; opstijgen; opvliegen | gaan staan; naar boven stappen; omhoogrijzen; opgaan; oprijzen; opstaan; rijzen |