Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor optreden (Nederlands) in het Zweeds
optreden:
-
het optreden (gedragswijze; gedrag; handelwijze; manier)
-
optreden (te werk gaan; werken; opereren; manipuleren; procederen; handelen; leven)
-
optreden (performen; spelen)
Conjugations for optreden:
o.t.t.
- treed op
- treedt op
- treedt op
- treden op
- treden op
- treden op
o.v.t.
- trad op
- trad op
- trad op
- traden op
- traden op
- traden op
v.t.t.
- ben opgetreden
- bent opgetreden
- is opgetreden
- zijn opgetreden
- zijn opgetreden
- zijn opgetreden
v.v.t.
- was opgetreden
- was opgetreden
- was opgetreden
- waren opgetreden
- waren opgetreden
- waren opgetreden
o.t.t.t.
- zal optreden
- zult optreden
- zal optreden
- zullen optreden
- zullen optreden
- zullen optreden
o.v.t.t.
- zou optreden
- zou optreden
- zou optreden
- zouden optreden
- zouden optreden
- zouden optreden
en verder
- heb opgetreden
- hebt opgetreden
- heeft opgetreden
- hebben opgetreden
- hebben opgetreden
- hebben opgetreden
diversen
- treed op!
- treedt op!
- opgetreden
- optredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor optreden:
Verwante woorden van "optreden":
Synoniemen voor "optreden":
Verwante definities voor "optreden":
Wiktionary: optreden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• optreden | → spelning; gig; framträdande | ↔ gig — performing engagement by a musical group |
• optreden | → agera; spela | ↔ play — act in a performance |
• optreden | → pjäs | ↔ play — theatrical performance |
• optreden | → livlighet; åtbörd; strid; aktion; rättegång | ↔ action — À trier |
• optreden | → anbud; förslag; offert | ↔ offre — action d’offrir. |
• optreden | → operera; göra | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |