Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opsluiten (Nederlands) in het Zweeds
opsluiten:
-
opsluiten (gevangen zetten; isoleren; interneren)
-
opsluiten (in de cel zetten; vastzetten)
-
opsluiten (vastzetten)
-
opsluiten (achter de tralies zetten)
Conjugations for opsluiten:
o.t.t.
- sluit op
- sluit op
- sluit op
- sluiten op
- sluiten op
- sluiten op
o.v.t.
- sloot op
- sloot op
- sloot op
- sloten op
- sloten op
- sloten op
v.t.t.
- heb opgesloten
- hebt opgesloten
- heeft opgesloten
- hebben opgesloten
- hebben opgesloten
- hebben opgesloten
v.v.t.
- had opgesloten
- had opgesloten
- had opgesloten
- hadden opgesloten
- hadden opgesloten
- hadden opgesloten
o.t.t.t.
- zal opsluiten
- zult opsluiten
- zal opsluiten
- zullen opsluiten
- zullen opsluiten
- zullen opsluiten
o.v.t.t.
- zou opsluiten
- zou opsluiten
- zou opsluiten
- zouden opsluiten
- zouden opsluiten
- zouden opsluiten
en verder
- ben opgesloten
- bent opgesloten
- is opgesloten
- zijn opgesloten
- zijn opgesloten
- zijn opgesloten
diversen
- sluit op!
- sluit op!
- opgesloten
- opsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opsluiten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fängsla | achter de tralies zetten; opsluiten | boeien; fascineren; intrigeren |
fångsla | in de cel zetten; opsluiten; vastzetten | |
hålla fast | gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten | beet hebben; klemmen; knellen; niet laten gaan; omklemmen; vasthebben; vasthouden |
låsa in | opsluiten; vastzetten | opbergen; schutten; wegbergen; wegsluiten |
spärra in | opsluiten; vastzetten | kooien; schutten |
sätta bakom galler | achter de tralies zetten; opsluiten | |
sätta i fängelse | in de cel zetten; opsluiten; vastzetten |