Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. opperst:
  2. oppersen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opperst (Nederlands) in het Zweeds

opperst:

opperst bijvoeglijk naamwoord

  1. opperst (allerhoogst; hoogst)
    allenarådande; högst; suveränt
  2. opperst (bovenst)
    främst

Vertaal Matrix voor opperst:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
högst maximum; maximumbedrag
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allenarådande allerhoogst; hoogst; opperst
främst bovenst; opperst degene; leidend; vooraan; voorin; voorop
högst allerhoogst; hoogst; opperst bovenste; hoogste; opperste; voornaamst
suveränt allerhoogst; hoogst; opperst soeverein

opperst vorm van oppersen:

oppersen werkwoord (pers op, perst op, perste op, persten op, opgeperst)

  1. oppersen
    pressa; trycka
    • pressa werkwoord (pressar, pressade, pressat)
    • trycka werkwoord (trycker, tryckte, tryckt)

Conjugations for oppersen:

o.t.t.
  1. pers op
  2. perst op
  3. perst op
  4. persen op
  5. persen op
  6. persen op
o.v.t.
  1. perste op
  2. perste op
  3. perste op
  4. persten op
  5. persten op
  6. persten op
v.t.t.
  1. heb opgeperst
  2. hebt opgeperst
  3. heeft opgeperst
  4. hebben opgeperst
  5. hebben opgeperst
  6. hebben opgeperst
v.v.t.
  1. had opgeperst
  2. had opgeperst
  3. had opgeperst
  4. hadden opgeperst
  5. hadden opgeperst
  6. hadden opgeperst
o.t.t.t.
  1. zal oppersen
  2. zult oppersen
  3. zal oppersen
  4. zullen oppersen
  5. zullen oppersen
  6. zullen oppersen
o.v.t.t.
  1. zou oppersen
  2. zou oppersen
  3. zou oppersen
  4. zouden oppersen
  5. zouden oppersen
  6. zouden oppersen
en verder
  1. is opgeperst
  2. zijn opgeperst
diversen
  1. pers op!
  2. perst op!
  3. opgeperst
  4. oppersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor oppersen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
trycka afdruksel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pressa oppersen aandrukken; dichtknijpen; dringen; duwen; gladstrijken; knellen; leegknijpen; persen; ronselen; strak zitten; strijken; uitpersen; vastdrukken
trycka oppersen aandrukken; bedrukken; boekdrukken; opdrukken; overdrukken; persen; prenten; printen; vastdrukken