Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opnemen (Nederlands) in het Zweeds

opnemen:

opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)

  1. opnemen (opslorpen; absorberen; opslurpen)
    absorbera; suga upp
    • absorbera werkwoord (absorberar, absorberade, absorberat)
    • suga upp werkwoord (suger upp, sög upp, sugit upp)
  2. opnemen (absorberen)
    absorbera; upptaga; suga i sig; uppsuga
    • absorbera werkwoord (absorberar, absorberade, absorberat)
    • upptaga werkwoord (upptager, upptog, upptagit)
    • suga i sig werkwoord (suger i sig, sög i sig, sugit i sig)
    • uppsuga werkwoord (uppsuger, uppsug, uppsugit)
  3. opnemen (opvangen)
    medge
    • medge werkwoord (medger, medge, medgivit)
  4. opnemen (inspreken)
    uppteckna; införa; uppta
    • uppteckna werkwoord (upptecknar, upptecknade, upptecknat)
    • införa werkwoord (inför, införde, infört)
    • uppta werkwoord (upptar, upptog, upptagit)
  5. opnemen (onthouden; opslaan)
    avstå; avhålla sig; hålla tillbaka
    • avstå werkwoord (avstår, avstod, avstått)
    • avhålla sig werkwoord (avhåller sig, avhöll sig, avhållit sig)
    • hålla tillbaka werkwoord (håller tillbaka, höll tillbaka, hållit tillbaka)
  6. opnemen
    spela in; fånga in

Conjugations for opnemen:

o.t.t.
  1. neem op
  2. neemt op
  3. neemt op
  4. nemen op
  5. nemen op
  6. nemen op
o.v.t.
  1. nam op
  2. nam op
  3. nam op
  4. namen op
  5. namen op
  6. namen op
v.t.t.
  1. heb opgenomen
  2. hebt opgenomen
  3. heeft opgenomen
  4. hebben opgenomen
  5. hebben opgenomen
  6. hebben opgenomen
v.v.t.
  1. had opgenomen
  2. had opgenomen
  3. had opgenomen
  4. hadden opgenomen
  5. hadden opgenomen
  6. hadden opgenomen
o.t.t.t.
  1. zal opnemen
  2. zult opnemen
  3. zal opnemen
  4. zullen opnemen
  5. zullen opnemen
  6. zullen opnemen
o.v.t.t.
  1. zou opnemen
  2. zou opnemen
  3. zou opnemen
  4. zouden opnemen
  5. zouden opnemen
  6. zouden opnemen
en verder
  1. ben opgenomen
  2. bent opgenomen
  3. is opgenomen
  4. zijn opgenomen
  5. zijn opgenomen
  6. zijn opgenomen
diversen
  1. neem op!
  2. neemt op!
  3. opgenomen
  4. opnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opnemen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opnemen (tapen; opname)
    spela in; tejpa
    • spela in zelfstandig naamwoord
    • tejpa [-en] zelfstandig naamwoord
  2. opnemen (opslorpen)
    absorberande
  3. opnemen (absorberen)
    absorbering; insugning

Vertaal Matrix voor opnemen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorbera annexatie; inlijving
absorberande opnemen; opslorpen
absorbering absorberen; opnemen absorptie; opneming
insugning absorberen; opnemen
spela in opname; opnemen; tapen
tejpa opname; opnemen; tapen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorbera absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen
avhålla sig onthouden; opnemen; opslaan abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden
avstå onthouden; opnemen; opslaan abstineren; afslaan; afstaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden; overgeven
fånga in opnemen
hålla tillbaka onthouden; opnemen; opslaan afhouden; bedaren; bedwingen; beheersen; beletten; beteugelen; ervanaf houden; in bedwang houden; intomen; matigen; onderdrukken; ophopen; opkroppen; opstapelen; terughouden; weerhouden
införa inspreken; opnemen binnen brengen; binnenleiden; importeren; inbrengen; invoegen; invoeren
medge opnemen; opvangen binnen laten; iets als lof zeggen; nageven; openbaren; toelaten; zich uiten
spela in opnemen
suga i sig absorberen; opnemen
suga upp absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen afzuigen; inzuigen; naar binnen zuigen; opzuigen; wegzuigen
uppsuga absorberen; opnemen
uppta inspreken; opnemen aannemen; adopteren
upptaga absorberen; opnemen
uppteckna inspreken; opnemen

Synoniemen voor "opnemen":


Antoniemen van "opnemen":


Verwante definities voor "opnemen":

  1. erop reageren1
    • zij nam het vervelende nieuws goed op1
  2. meten hoe groot het is of hoe lang het duurt1
    • heb je de tijd opgenomen?1
  3. hem er deel van uit laten maken1
    • zij werd snel in de groep opgenomen1
  4. hem goed bekijken1
    • ze nam hem nieuwsgierig op1
  5. het pakken en optillen1
    • hij nam de telefoon op1
  6. het vastleggen op een band of film1
    • heb je dat programma met de video opgenomen?1
  7. van bank- of girorekening afhalen1
    • ik heb vandaag 100 gulden opgenomen1

Wiktionary: opnemen


Cross Translation:
FromToVia
opnemen lagra; spela in festhaltenaufzeichnen; speichern
opnemen spela in record — (intransitive) make audio or video recording
opnemen mäta mesurer — Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.

Verwante vertalingen van opnemen