Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. opmarcheren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opmarcheren (Nederlands) in het Zweeds

opmarcheren:

opmarcheren werkwoord (marcheer op, marcheert op, marcheerde op, marcheerden op, opgemarcheerd)

  1. opmarcheren (oprukken)
    framrycka; frammarschera
    • framrycka werkwoord (framrycker, framryckte, framryckt)
    • frammarschera werkwoord (frammarscherar, frammarscherade, frammarscherat)

Conjugations for opmarcheren:

o.t.t.
  1. marcheer op
  2. marcheert op
  3. marcheert op
  4. marcheren op
  5. marcheren op
  6. marcheren op
o.v.t.
  1. marcheerde op
  2. marcheerde op
  3. marcheerde op
  4. marcheerden op
  5. marcheerden op
  6. marcheerden op
v.t.t.
  1. ben opgemarcheerd
  2. bent opgemarcheerd
  3. is opgemarcheerd
  4. zijn opgemarcheerd
  5. zijn opgemarcheerd
  6. zijn opgemarcheerd
v.v.t.
  1. was opgemarcheerd
  2. was opgemarcheerd
  3. was opgemarcheerd
  4. waren opgemarcheerd
  5. waren opgemarcheerd
  6. waren opgemarcheerd
o.t.t.t.
  1. zal opmarcheren
  2. zult opmarcheren
  3. zal opmarcheren
  4. zullen opmarcheren
  5. zullen opmarcheren
  6. zullen opmarcheren
o.v.t.t.
  1. zou opmarcheren
  2. zou opmarcheren
  3. zou opmarcheren
  4. zouden opmarcheren
  5. zouden opmarcheren
  6. zouden opmarcheren
diversen
  1. marcheer op!
  2. marcheert op!
  3. opgemarcheerd
  4. opmarcherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opmarcheren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
frammarschera opmarcheren; oprukken
framrycka opmarcheren; oprukken