Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. oploop:
  2. oplopen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor oploop (Nederlands) in het Zweeds

oploop:

oploop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de oploop
    revolt; uppror; tumult
    • revolt [-en] zelfstandig naamwoord
    • uppror [-ett] zelfstandig naamwoord
    • tumult [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor oploop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
revolt oploop opstand; rebellie; tegenstand; verzet; weerstand
tumult oploop beroering; deining; drukte; gedruis; geraas; heibel; heksenketel; herrie; kabaal; lawaai; leven; luidruchtigheid; ophef; oproer; opschudding; opstand; opstootje; opzien; pandemonium; rel; rumoer; sensatie; spektakel; stampei; tamtam; tumult; verwarring; volksoproer; vuistgevecht
uppror oploop oproeren; opstand; rebellie; rellen; tegenstand; verzet; weerstand

Verwante woorden van "oploop":


Wiktionary: oploop


Cross Translation:
FromToVia
oploop folksamling Auflauf — spontane Ansammlung von Menschen

oploop vorm van oplopen:

oplopen werkwoord (loop op, loopt op, liep op, liepen op, opgelopen)

  1. oplopen (onverlangd krijgen; opdoen)
    ; finna; fatta; skaffa sig
    • werkwoord (får, fick, fått)
    • finna werkwoord (finner, fann, funnit)
    • fatta werkwoord (fattar, fattade, fattat)
    • skaffa sig werkwoord (skaffar sig, skaffade sig, skaffat sig)

Conjugations for oplopen:

o.t.t.
  1. loop op
  2. loopt op
  3. loopt op
  4. lopen op
  5. lopen op
  6. lopen op
o.v.t.
  1. liep op
  2. liep op
  3. liep op
  4. liepen op
  5. liepen op
  6. liepen op
v.t.t.
  1. heb opgelopen
  2. hebt opgelopen
  3. heeft opgelopen
  4. hebben opgelopen
  5. hebben opgelopen
  6. hebben opgelopen
v.v.t.
  1. had opgelopen
  2. had opgelopen
  3. had opgelopen
  4. hadden opgelopen
  5. hadden opgelopen
  6. hadden opgelopen
o.t.t.t.
  1. zal oplopen
  2. zult oplopen
  3. zal oplopen
  4. zullen oplopen
  5. zullen oplopen
  6. zullen oplopen
o.v.t.t.
  1. zou oplopen
  2. zou oplopen
  3. zou oplopen
  4. zouden oplopen
  5. zouden oplopen
  6. zouden oplopen
en verder
  1. ben opgelopen
  2. bent opgelopen
  3. is opgelopen
  4. zijn opgelopen
  5. zijn opgelopen
  6. zijn opgelopen
diversen
  1. loop op!
  2. loopt op!
  3. opgelopen
  4. oplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor oplopen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fatta onverlangd krijgen; opdoen; oplopen begrijpen; beseffen; buitmaken; doorzien; iets bemachtigen; inzien; met het verstand vatten; onderkennen; realiseren; snappen; te pakken krijgen; vangen; verkrijgen
finna onverlangd krijgen; opdoen; oplopen lokaliseren; menen; opsporen; traceren; van mening zijn; vinden
onverlangd krijgen; opdoen; oplopen believen; halen; moeten; mogen; pakken; willen
skaffa sig onverlangd krijgen; opdoen; oplopen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
weinig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
luttel; weinig

Synoniemen voor "oplopen":


Antoniemen van "oplopen":


Verwante definities voor "oplopen":

  1. het krijgen zonder dat je het weet1
    • ik heb een vervelende ziekte opgelopen1
  2. groter of hoger worden1
    • mijn schuld is opgelopen tot 1000 gulden1
  3. met hem dezelfde weg lopen1
    • zal ik een stukje met je oplopen?1