Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opkoken (Nederlands) in het Zweeds
opkoken:
-
opkoken (opnieuw doen koken)
Conjugations for opkoken:
o.t.t.
- kook op
- kookt op
- kookt op
- koken op
- koken op
- koken op
o.v.t.
- kookte op
- kookte op
- kookte op
- kookten op
- kookten op
- kookten op
v.t.t.
- heb opgekookt
- hebt opgekookt
- heeft opgekookt
- hebben opgekookt
- hebben opgekookt
- hebben opgekookt
v.v.t.
- had opgekookt
- had opgekookt
- had opgekookt
- hadden opgekookt
- hadden opgekookt
- hadden opgekookt
o.t.t.t.
- zal opkoken
- zult opkoken
- zal opkoken
- zullen opkoken
- zullen opkoken
- zullen opkoken
o.v.t.t.
- zou opkoken
- zou opkoken
- zou opkoken
- zouden opkoken
- zouden opkoken
- zouden opkoken
en verder
- is opgekookt
- zijn opgekookt
diversen
- kook op!
- kookt op!
- opgekookt
- opkokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opkoken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
koka upp | opkoken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
koka upp | aan de kook raken; kookpunt bereiken | |
återuppkoka | opkoken; opnieuw doen koken |