Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ophopen (Nederlands) in het Zweeds
ophopen:
-
ophopen (opkroppen; opstapelen)
Conjugations for ophopen:
o.t.t.
- hoop op
- hoopt op
- hoopt op
- hopen op
- hopen op
- hopen op
o.v.t.
- hoopte op
- hoopte op
- hoopte op
- hoopten op
- hoopten op
- hoopten op
v.t.t.
- heb opgehoopt
- hebt opgehoopt
- heeft opgehoopt
- hebben opgehoopt
- hebben opgehoopt
- hebben opgehoopt
v.v.t.
- had opgehoopt
- had opgehoopt
- had opgehoopt
- hadden opgehoopt
- hadden opgehoopt
- hadden opgehoopt
o.t.t.t.
- zal ophopen
- zult ophopen
- zal ophopen
- zullen ophopen
- zullen ophopen
- zullen ophopen
o.v.t.t.
- zou ophopen
- zou ophopen
- zou ophopen
- zouden ophopen
- zouden ophopen
- zouden ophopen
en verder
- is opgehoopt
- zijn opgehoopt
diversen
- hoop op!
- hoopt op!
- opgehoopt
- ophopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ophopen (stapelen)
samla på hög-
samla på hög zelfstandig naamwoord
-
-
ophopen (opaarden; verhogen)
Vertaal Matrix voor ophopen:
Wiktionary: ophopen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ophopen | → hopa; samla | ↔ accumuler — Accumuler |
• ophopen | → stapla; samla | ↔ entasser — mettre en tas. |
• ophopen | → församla; samla | ↔ ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses. |
• ophopen | → församla; samla; dra ihop | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |