Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. ophitsen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ophitsen (Nederlands) in het Zweeds

ophitsen:

ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)

  1. ophitsen (uitlokken; aanleiding geven tot; provoceren; uitdagen)
    uppröra; reta; provocera; hetsa
    • uppröra werkwoord (upprör, upprörde, upprört)
    • reta werkwoord (retar, retade, retat)
    • provocera werkwoord (provocerar, provocerade, provocerat)
    • hetsa werkwoord (hetsar, hetsade, hetsat)
  2. ophitsen (opjagen; jachten; voortjagen; opdrijven)
    följa; jaga efter
    • följa werkwoord (följer, följde, följt)
    • jaga efter werkwoord (jagar efter, jagade efter, jagat efter)
  3. ophitsen (opruien; aanzetten; opfokken; )
    agna; locka
    • agna werkwoord (agnar, agnade, agnat)
    • locka werkwoord (lockar, lockade, lockat)

Conjugations for ophitsen:

o.t.t.
  1. hits op
  2. hitst op
  3. hitst op
  4. hitsen op
  5. hitsen op
  6. hitsen op
o.v.t.
  1. hitste op
  2. hitste op
  3. hitste op
  4. hitsten op
  5. hitsten op
  6. hitsten op
v.t.t.
  1. heb opgehitst
  2. hebt opgehitst
  3. heeft opgehitst
  4. hebben opgehitst
  5. hebben opgehitst
  6. hebben opgehitst
v.v.t.
  1. had opgehitst
  2. had opgehitst
  3. had opgehitst
  4. hadden opgehitst
  5. hadden opgehitst
  6. hadden opgehitst
o.t.t.t.
  1. zal ophitsen
  2. zult ophitsen
  3. zal ophitsen
  4. zullen ophitsen
  5. zullen ophitsen
  6. zullen ophitsen
o.v.t.t.
  1. zou ophitsen
  2. zou ophitsen
  3. zou ophitsen
  4. zouden ophitsen
  5. zouden ophitsen
  6. zouden ophitsen
en verder
  1. ben opgehitst
  2. bent opgehitst
  3. is opgehitst
  4. zijn opgehitst
  5. zijn opgehitst
  6. zijn opgehitst
diversen
  1. hits op!
  2. hitst op!
  3. opgehitst
  4. ophitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ophitsen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. ophitsen (opstoken; opstokerij; aanstoken)
    anstiftelse

Vertaal Matrix voor ophitsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anstiftelse aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agna aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
följa jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen begeleiden; bijhouden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; nakomen; naleven; navolgen; opvolgen; vergezellen; volgen
hetsa aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
jaga efter jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen
locka aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanlokken; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
provocera aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken ontlokken
reta aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken ergeren; irriteren; kietelen; kittelen; ontlokken; op de zenuwen werken; sjaggeren; vervelen
uppröra aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken

Wiktionary: ophitsen


Cross Translation:
FromToVia
ophitsen agitera agitieren — aufwiegeln, Unruhe stiften
ophitsen förarga agaceraffecter d’une irritation nerveuse.
ophitsen svinga agiter — Traductions à trier suivant le sens
ophitsen diskutera; orda om débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.
ophitsen irritera irritermettre en colère.