Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. opgefokt:
  2. opfokken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opgefokt (Nederlands) in het Zweeds

opgefokt:


opgefokt vorm van opfokken:

opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)

  1. opfokken (fokken; kweken)
    uppfostra; uppföda; frambringa; föda upp
    • uppfostra werkwoord (uppfostrar, uppfostrade, uppfostrat)
    • uppföda werkwoord (uppföder, uppfödde, uppfött)
    • frambringa werkwoord (frambringar, frambringade, frambringat)
    • föda upp werkwoord (föder upp, födde upp, fött upp)
  2. opfokken (opruien; aanzetten; poken; )
    agna; locka
    • agna werkwoord (agnar, agnade, agnat)
    • locka werkwoord (lockar, lockade, lockat)

Conjugations for opfokken:

o.t.t.
  1. fok op
  2. fokt op
  3. fokt op
  4. fokken op
  5. fokken op
  6. fokken op
o.v.t.
  1. fokte op
  2. fokte op
  3. fokte op
  4. fokten op
  5. fokten op
  6. fokten op
v.t.t.
  1. ben opgefokt
  2. bent opgefokt
  3. is opgefokt
  4. zijn opgefokt
  5. zijn opgefokt
  6. zijn opgefokt
v.v.t.
  1. was opgefokt
  2. was opgefokt
  3. was opgefokt
  4. waren opgefokt
  5. waren opgefokt
  6. waren opgefokt
o.t.t.t.
  1. zal opfokken
  2. zult opfokken
  3. zal opfokken
  4. zullen opfokken
  5. zullen opfokken
  6. zullen opfokken
o.v.t.t.
  1. zou opfokken
  2. zou opfokken
  3. zou opfokken
  4. zouden opfokken
  5. zouden opfokken
  6. zouden opfokken
en verder
  1. heb opgefokt
  2. hebt opgefokt
  3. heeft opgefokt
  4. hebben opgefokt
  5. hebben opgefokt
  6. hebben opgefokt
diversen
  1. fok op!
  2. fokt op!
  3. opgefokt
  4. opfokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opfokken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agna aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
frambringa fokken; kweken; opfokken aandragen; aanvoeren; doen; handelen; laten zien; naar voren brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; uitrichten; uitvoeren; verrichten; voordedaghalen
föda upp fokken; kweken; opfokken aankaarten; aankweken; aanplanten; aansnijden; fokken; genereren; kweken; omhooghalen; op tafel leggen; ophalen; opkweken; planten; procreëren; telen; ter sprake brengen; verbouwen; voortbrengen
locka aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanlokken; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
uppfostra fokken; kweken; opfokken omhooghalen; ophalen
uppföda fokken; kweken; opfokken

Wiktionary: opfokken


Cross Translation:
FromToVia
opfokken trimma frisieren — ausreizen der Leistung einer Maschine
opfokken hissa; upphisa; upphäva; upphöja élever — Traductions à trier suivant le sens