Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opbeuren (Nederlands) in het Zweeds
opbeuren:
-
opbeuren (bemoedigen)
-
opbeuren (troosten; ondersteunen; bemoedigen; vertroosten)
Conjugations for opbeuren:
o.t.t.
- beur op
- beurt op
- beurt op
- beuren op
- beuren op
- beuren op
o.v.t.
- beurde op
- beurde op
- beurde op
- beurden op
- beurden op
- beurden op
v.t.t.
- heb opgebeurd
- hebt opgebeurd
- heeft opgebeurd
- hebben opgebeurd
- hebben opgebeurd
- hebben opgebeurd
v.v.t.
- had opgebeurd
- had opgebeurd
- had opgebeurd
- hadden opgebeurd
- hadden opgebeurd
- hadden opgebeurd
o.t.t.t.
- zal opbeuren
- zult opbeuren
- zal opbeuren
- zullen opbeuren
- zullen opbeuren
- zullen opbeuren
o.v.t.t.
- zou opbeuren
- zou opbeuren
- zou opbeuren
- zouden opbeuren
- zouden opbeuren
- zouden opbeuren
en verder
- ben opgebeurd
- bent opgebeurd
- is opgebeurd
- zijn opgebeurd
- zijn opgebeurd
- zijn opgebeurd
diversen
- beur op!
- beurt op!
- opgebeurd
- opbeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opbeuren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
trösta | soelaas | |
uppmuntra | bemoedigingen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lugna | bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten | bedaren; doodzwijgen; geruststellen; kalmeren; opluchten; sussen; tot kalmte manen; volkomen negeren |
trösta | bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten | |
uppmuntra | bemoedigen; opbeuren | aanmoedigen; aanvuren; aanzetten tot; bejubelen; bemoedigen; bezielen; blij maken; geruststellen; iemand begunstigen; instigeren; moed inspreken; motiveren; opfleuren; opmonteren; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; verkwikken; voorschuiven; voortrekken; vrolijker worden |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
uppmuntra | opgekikkerd; opgeknapt |