Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. ontsierd:
  2. ontsieren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ontsierd (Nederlands) in het Zweeds

ontsierd:

ontsierd bijvoeglijk naamwoord

  1. ontsierd
    fördärvad; vanställd; vanpryddt; fördärvat; vanställt

Vertaal Matrix voor ontsierd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fördärvad verwildering
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fördärvad ontsierd bedorven; gedegenereerd; ontaard; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot; vicieus
fördärvat ontsierd vicieus
vanpryddt ontsierd
vanställd ontsierd mismaakt; misvormd
vanställt ontsierd mismaakt; misvormd

ontsierd vorm van ontsieren:

ontsieren werkwoord (ontsier, ontsiert, ontsierde, ontsierden, ontsierd)

  1. ontsieren (schoonheid benadelen; lelijk maken)
    göra sig ful; dra ner sig
    • göra sig ful werkwoord (gör sig ful, gjorde sig ful, gjort sig ful)
    • dra ner sig werkwoord (drar ner sig, drog ner sig, dragit ner sig)

Conjugations for ontsieren:

o.t.t.
  1. ontsier
  2. ontsiert
  3. ontsiert
  4. ontsieren
  5. ontsieren
  6. ontsieren
o.v.t.
  1. ontsierde
  2. ontsierde
  3. ontsierde
  4. ontsierden
  5. ontsierden
  6. ontsierden
v.t.t.
  1. heb ontsierd
  2. hebt ontsierd
  3. heeft ontsierd
  4. hebben ontsierd
  5. hebben ontsierd
  6. hebben ontsierd
v.v.t.
  1. had ontsierd
  2. had ontsierd
  3. had ontsierd
  4. hadden ontsierd
  5. hadden ontsierd
  6. hadden ontsierd
o.t.t.t.
  1. zal ontsieren
  2. zult ontsieren
  3. zal ontsieren
  4. zullen ontsieren
  5. zullen ontsieren
  6. zullen ontsieren
o.v.t.t.
  1. zou ontsieren
  2. zou ontsieren
  3. zou ontsieren
  4. zouden ontsieren
  5. zouden ontsieren
  6. zouden ontsieren
en verder
  1. is ontsierd
  2. zijn ontsierd
diversen
  1. ontsier!
  2. ontsiert!
  3. ontsierd
  4. ontsierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ontsieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dra ner sig lelijk maken; ontsieren; schoonheid benadelen
göra sig ful lelijk maken; ontsieren; schoonheid benadelen