Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ontmaskeren (Nederlands) in het Zweeds
ontmaskeren:
-
ontmaskeren (blootleggen; onthullen)
Conjugations for ontmaskeren:
o.t.t.
- ontmasker
- ontmaskert
- ontmaskert
- ontmaskeren
- ontmaskeren
- ontmaskeren
o.v.t.
- ontmaskerde
- ontmaskerde
- ontmaskerde
- ontmaskerden
- ontmaskerden
- ontmaskerden
v.t.t.
- heb ontmaskerd
- hebt ontmaskerd
- heeft ontmaskerd
- hebben ontmaskerd
- hebben ontmaskerd
- hebben ontmaskerd
v.v.t.
- had ontmaskerd
- had ontmaskerd
- had ontmaskerd
- hadden ontmaskerd
- hadden ontmaskerd
- hadden ontmaskerd
o.t.t.t.
- zal ontmaskeren
- zult ontmaskeren
- zal ontmaskeren
- zullen ontmaskeren
- zullen ontmaskeren
- zullen ontmaskeren
o.v.t.t.
- zou ontmaskeren
- zou ontmaskeren
- zou ontmaskeren
- zouden ontmaskeren
- zouden ontmaskeren
- zouden ontmaskeren
en verder
- ben ontmaskerd
- bent ontmaskerd
- is ontmaskerd
- zijn ontmaskerd
- zijn ontmaskerd
- zijn ontmaskerd
diversen
- ontmasker!
- ontmaskert!
- ontmaskerd
- ontmaskerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ontmaskeren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avslöja | blootleggen; onthullen; ontmaskeren | bloot leggen; klikken; ontdekken; ontplooien; ontpoppen; ontpoppen als; ontsluieren; ontwaren; openen; openstellen; opsporen; reveleren; toegankelijk maken; uiteenvouwen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; vrijgeven |
blotta | blootleggen; onthullen; ontmaskeren | bloot leggen; bloot stellen aan; ontbloten; ontpoppen |
blottlägga | blootleggen; onthullen; ontmaskeren | |
utställa | blootleggen; onthullen; ontmaskeren | etaleren; laten zien; presenteren; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen |
utsätta någon för | blootleggen; onthullen; ontmaskeren |