Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. ontharen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ontharen (Nederlands) in het Zweeds

ontharen:

ontharen werkwoord (onthaar, onthaart, onthaarde, onthaarden, onthaard)

  1. ontharen (epileren)
    epilera; ta bort hår
    • epilera werkwoord (epilerar, epilerade, epilerat)
    • ta bort hår werkwoord (tar bort hår, tog bort hår, tagit bort hår)

Conjugations for ontharen:

o.t.t.
  1. onthaar
  2. onthaart
  3. onthaart
  4. ontharen
  5. ontharen
  6. ontharen
o.v.t.
  1. onthaarde
  2. onthaarde
  3. onthaarde
  4. onthaarden
  5. onthaarden
  6. onthaarden
v.t.t.
  1. heb onthaard
  2. hebt onthaard
  3. heeft onthaard
  4. hebben onthaard
  5. hebben onthaard
  6. hebben onthaard
v.v.t.
  1. had onthaard
  2. had onthaard
  3. had onthaard
  4. hadden onthaard
  5. hadden onthaard
  6. hadden onthaard
o.t.t.t.
  1. zal ontharen
  2. zult ontharen
  3. zal ontharen
  4. zullen ontharen
  5. zullen ontharen
  6. zullen ontharen
o.v.t.t.
  1. zou ontharen
  2. zou ontharen
  3. zou ontharen
  4. zouden ontharen
  5. zouden ontharen
  6. zouden ontharen
en verder
  1. ben onthaard
  2. bent onthaard
  3. is onthaard
  4. zijn onthaard
  5. zijn onthaard
  6. zijn onthaard
diversen
  1. onthaar!
  2. onthaart!
  3. onthaard
  4. ontharend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ontharen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
epilera epileren; ontharen
ta bort hår epileren; ontharen