Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- onderuithalen:
-
Wiktionary:
- onderuithalen → göra sig av med, avpolletera
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor onderuithalen (Nederlands) in het Zweeds
onderuithalen:
onderuithalen werkwoord (haal onderuit, haalt onderuit, haalde onderuit, haalden onderuit, onderuit gehaald)
Conjugations for onderuithalen:
o.t.t.
- haal onderuit
- haalt onderuit
- haalt onderuit
- halen onderuit
- halen onderuit
- halen onderuit
o.v.t.
- haalde onderuit
- haalde onderuit
- haalde onderuit
- haalden onderuit
- haalden onderuit
- haalden onderuit
v.t.t.
- heb onderuit gehaald
- hebt onderuit gehaald
- heeft onderuit gehaald
- hebben onderuit gehaald
- hebben onderuit gehaald
- hebben onderuit gehaald
v.v.t.
- had onderuit gehaald
- had onderuit gehaald
- had onderuit gehaald
- hadden onderuit gehaald
- hadden onderuit gehaald
- hadden onderuit gehaald
o.t.t.t.
- zal onderuithalen
- zult onderuithalen
- zal onderuithalen
- zullen onderuithalen
- zullen onderuithalen
- zullen onderuithalen
o.v.t.t.
- zou onderuithalen
- zou onderuithalen
- zou onderuithalen
- zouden onderuithalen
- zouden onderuithalen
- zouden onderuithalen
en verder
- ben onderuit gehaald
- bent onderuit gehaald
- is onderuit gehaald
- zijn onderuit gehaald
- zijn onderuit gehaald
- zijn onderuit gehaald
diversen
- haal onderuit!
- haalt onderuit!
- onderuit gehaald
- onderuit halend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor onderuithalen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dra ner | omhalen | |
tacklare | onderuithalen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dra ner | neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren | afknotten; anatomiseren; omvertrekken; ontleden; uit elkaar nemen |
knuffa ner | neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren | |
tackla | onderuithalen; tekkelen | v. takelwerk voorzien |
Wiktionary: onderuithalen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• onderuithalen | → göra sig av med; avpolletera | ↔ absägen — übertragen: aus dem Amt entfernen |