Nederlands
Uitgebreide vertaling voor omstrengelen (Nederlands) in het Zweeds
omstrengelen:
Conjugations for omstrengelen:
o.t.t.
- omstrengel
- omstrengelt
- omstrengelt
- omstrengelen
- omstrengelen
- omstrengelen
o.v.t.
- omstrengelde
- omstrengelde
- omstrengelde
- omstrengelden
- omstrengelden
- omstrengelden
v.t.t.
- heb omstrengeld
- hebt omstrengeld
- heeft omstrengeld
- hebben omstrengeld
- hebben omstrengeld
- hebben omstrengeld
v.v.t.
- had omstrengeld
- had omstrengeld
- had omstrengeld
- hadden omstrengeld
- hadden omstrengeld
- hadden omstrengeld
o.t.t.t.
- zal omstrengelen
- zult omstrengelen
- zal omstrengelen
- zullen omstrengelen
- zullen omstrengelen
- zullen omstrengelen
o.v.t.t.
- zou omstrengelen
- zou omstrengelen
- zou omstrengelen
- zouden omstrengelen
- zouden omstrengelen
- zouden omstrengelen
en verder
- ben omstrengeld
- bent omstrengeld
- is omstrengeld
- zijn omstrengeld
- zijn omstrengeld
- zijn omstrengeld
diversen
- omstrengel!
- omstrengelt!
- omstrengeld
- omstrengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor omstrengelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
krama | geminnekoos; gevrij; vrijerij | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
krama | omarmen; omhelzen; omstrengelen | dichtknijpen; drukken; knellen; knuffelen; kozen; liefkozen; strak zitten |