Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. omstrengelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor omstrengelen (Nederlands) in het Zweeds

omstrengelen:

omstrengelen werkwoord (omstrengel, omstrengelt, omstrengelde, omstrengelden, omstrengeld)

  1. omstrengelen (omhelzen; omarmen)
    krama
    • krama werkwoord (kramar, kramade, kramat)

Conjugations for omstrengelen:

o.t.t.
  1. omstrengel
  2. omstrengelt
  3. omstrengelt
  4. omstrengelen
  5. omstrengelen
  6. omstrengelen
o.v.t.
  1. omstrengelde
  2. omstrengelde
  3. omstrengelde
  4. omstrengelden
  5. omstrengelden
  6. omstrengelden
v.t.t.
  1. heb omstrengeld
  2. hebt omstrengeld
  3. heeft omstrengeld
  4. hebben omstrengeld
  5. hebben omstrengeld
  6. hebben omstrengeld
v.v.t.
  1. had omstrengeld
  2. had omstrengeld
  3. had omstrengeld
  4. hadden omstrengeld
  5. hadden omstrengeld
  6. hadden omstrengeld
o.t.t.t.
  1. zal omstrengelen
  2. zult omstrengelen
  3. zal omstrengelen
  4. zullen omstrengelen
  5. zullen omstrengelen
  6. zullen omstrengelen
o.v.t.t.
  1. zou omstrengelen
  2. zou omstrengelen
  3. zou omstrengelen
  4. zouden omstrengelen
  5. zouden omstrengelen
  6. zouden omstrengelen
en verder
  1. ben omstrengeld
  2. bent omstrengeld
  3. is omstrengeld
  4. zijn omstrengeld
  5. zijn omstrengeld
  6. zijn omstrengeld
diversen
  1. omstrengel!
  2. omstrengelt!
  3. omstrengeld
  4. omstrengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor omstrengelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krama geminnekoos; gevrij; vrijerij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krama omarmen; omhelzen; omstrengelen dichtknijpen; drukken; knellen; knuffelen; kozen; liefkozen; strak zitten