Nederlands
Uitgebreide vertaling voor omloop (Nederlands) in het Zweeds
omloop:
-
de omloop (roulatie; circulatie; rouleren)
-
de omloop (wandeling; ommetje; wandeltocht; kuier; loopje; uitje; tochtje)
Vertaal Matrix voor omloop:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cirkulation | circulatie; omloop; roulatie; rouleren | |
gångtur | kuier; loopje; omloop; ommetje; tochtje; uitje; wandeling; wandeltocht | |
kretslopp | circulatie; omloop; roulatie; rouleren | cyclus; kringloop |
promenad | kuier; loopje; omloop; ommetje; tochtje; uitje; wandeling; wandeltocht | promenade; rondwandeling |
spatsertur | kuier; loopje; omloop; ommetje; tochtje; uitje; wandeling; wandeltocht |
Verwante woorden van "omloop":
omloop vorm van omlopen:
-
omlopen (langs een omweg lopen)
Conjugations for omlopen:
o.t.t.
- loop om
- loopt om
- loopt om
- lopen om
- lopen om
- lopen om
o.v.t.
- liep om
- liep om
- liep om
- liepen om
- liepen om
- liepen om
v.t.t.
- ben omgelopen
- bent omgelopen
- is omgelopen
- zijn omgelopen
- zijn omgelopen
- zijn omgelopen
v.v.t.
- was omgelopen
- was omgelopen
- was omgelopen
- waren omgelopen
- waren omgelopen
- waren omgelopen
o.t.t.t.
- zal omlopen
- zult omlopen
- zal omlopen
- zullen omlopen
- zullen omlopen
- zullen omlopen
o.v.t.t.
- zou omlopen
- zou omlopen
- zou omlopen
- zouden omlopen
- zouden omlopen
- zouden omlopen
en verder
- heb omgelopen
- hebt omgelopen
- heeft omgelopen
- hebben omgelopen
- hebben omgelopen
- hebben omgelopen
diversen
- loop om!
- loopt om!
- omgelopen
- omlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor omlopen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
göra en omväg | langs een omweg lopen; omlopen | een omweg maken; omrijden |