Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor niet vast (Nederlands) in het Zweeds
niet vast:
-
niet vast (los; verschuifbaar; verplaatsbaar)
-
niet vast (los)
Vertaal Matrix voor niet vast:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lös | los; niet vast | beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar |
löst | los; niet vast | laks |
ospänd | los; niet vast; verplaatsbaar; verschuifbaar | |
slapp | los; niet vast; verplaatsbaar; verschuifbaar | laks |
niet vast vorm van vastnieten:
-
vastnieten (nieten; aanhechten)
Conjugations for vastnieten:
o.t.t.
- niet vast
- niet vast
- niet vast
- nieten vast
- nieten vast
- nieten vast
o.v.t.
- niette vast
- niette vast
- niette vast
- nietten vast
- nietten vast
- nietten vast
v.t.t.
- heb vastgeniet
- hebt vastgeniet
- heeft vastgeniet
- hebben vastgeniet
- hebben vastgeniet
- hebben vastgeniet
v.v.t.
- had vastgeniet
- had vastgeniet
- had vastgeniet
- hadden vastgeniet
- hadden vastgeniet
- hadden vastgeniet
o.t.t.t.
- zal vastnieten
- zult vastnieten
- zal vastnieten
- zullen vastnieten
- zullen vastnieten
- zullen vastnieten
o.v.t.t.
- zou vastnieten
- zou vastnieten
- zou vastnieten
- zouden vastnieten
- zouden vastnieten
- zouden vastnieten
en verder
- ben vastgeniet
- bent vastgeniet
- is vastgeniet
- zijn vastgeniet
- zijn vastgeniet
- zijn vastgeniet
diversen
- niet vast!
- niet vast!
- vastgeniet
- vastnietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vastnieten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
häfta | aanhechten; nieten; vastnieten | blijven steken; haperen; iets vastkleven; kleven; plakken; stokken; vastlijmen; vastlopen |