Nederlands
Uitgebreide vertaling voor monteren (Nederlands) in het Zweeds
monteren:
-
monteren (assembleren; in elkaar zetten)
Conjugations for monteren:
o.t.t.
- monteer
- monteert
- monteert
- monteren
- monteren
- monteren
o.v.t.
- monteerde
- monteerde
- monteerde
- monteerden
- monteerden
- monteerden
v.t.t.
- heb gemonteerd
- hebt gemonteerd
- heeft gemonteerd
- hebben gemonteerd
- hebben gemonteerd
- hebben gemonteerd
v.v.t.
- had gemonteerd
- had gemonteerd
- had gemonteerd
- hadden gemonteerd
- hadden gemonteerd
- hadden gemonteerd
o.t.t.t.
- zal monteren
- zult monteren
- zal monteren
- zullen monteren
- zullen monteren
- zullen monteren
o.v.t.t.
- zou monteren
- zou monteren
- zou monteren
- zouden monteren
- zouden monteren
- zouden monteren
diversen
- monteer!
- monteert!
- gemonteerd
- monterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor monteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
samlas | assembleren; in elkaar zetten; monteren | afspreken; bij elkaar komen; bijeen krijgen; bijeenkomen; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; samenstromen; treffen; verzamelen |
sammankalla | assembleren; in elkaar zetten; monteren | samenscholen |