Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor mogen (Nederlands) in het Zweeds
mogen:
-
mogen
Conjugations for mogen:
o.t.t.
- mag
- mag
- mag
- mogen
- moogt
- mogen
o.v.t.
- mocht
- mocht
- mocht
- mochten
- mochten
- mochten
v.t.t.
- heb gemogen
- hebt gemogen
- heeft gemogen
- hebben gemogen
- hebben gemogen
- hebben gemogen
v.v.t.
- had gemogen
- had gemogen
- had gemogen
- hadden gemogen
- hadden gemogen
- hadden gemogen
o.t.t.t.
- zal mogen
- zult mogen
- zal mogen
- zullen mogen
- zullen mogen
- zullen mogen
o.v.t.t.
- zou mogen
- zou mogen
- zou mogen
- zouden mogen
- zouden mogen
- zouden mogen
diversen
- mag!
- moogt!
- gemogen
- mogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor mogen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
få | mogen | believen; halen; moeten; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; pakken; willen |
ha tillåtelse | mogen | |
tillåtas att | mogen | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
få | weinig | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
få | luttel; weinig |
Antoniemen van "mogen":
Verwante definities voor "mogen":
Wiktionary: mogen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mogen | → kunna | ↔ can — may |
• mogen | → kunna; få; kan | ↔ may — have permission to |
• mogen | → må; -e | ↔ may — subjunctive |
• mogen | → få lov | ↔ dürfen — Modalverb (mit Infinitiv): die Erlaubnis haben, etwas zu tun |
• mogen | → tycka om; uppskatta; älska | ↔ aimer — ressentir un fort sentiment d’attirance pour quelqu’un ou quelque chose. |
• mogen | → tycka om; uppskatta; beräkna; taxera; värdera | ↔ apprécier — Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général). |
• mogen | → gitta; må; mäkta; orka | ↔ pouvoir — Être capable, avoir la faculté, être en état de |