Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor mik (Nederlands) in het Zweeds
mik:
-
de mik
Vertaal Matrix voor mik:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bröd | mik | brood; tarwebrood |
brödlimpa | mik | brood |
lev | mik | |
limpa | mik | broodje; kadetje; puntje |
Verwante woorden van "mik":
mik vorm van mikken:
-
mikken (in een bep. richting plaatsen; richten)
-
mikken (gericht werpen)
Conjugations for mikken:
o.t.t.
- mik
- mikt
- mikt
- mikken
- mikken
- mikken
o.v.t.
- mikte
- mikte
- mikte
- mikten
- mikten
- mikten
v.t.t.
- heb gemikt
- hebt gemikt
- heeft gemikt
- hebben gemikt
- hebben gemikt
- hebben gemikt
v.v.t.
- had gemikt
- had gemikt
- had gemikt
- hadden gemikt
- hadden gemikt
- hadden gemikt
o.t.t.t.
- zal mikken
- zult mikken
- zal mikken
- zullen mikken
- zullen mikken
- zullen mikken
o.v.t.t.
- zou mikken
- zou mikken
- zou mikken
- zouden mikken
- zouden mikken
- zouden mikken
diversen
- mik!
- mikt!
- gemikt
- mikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor mikken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
måtta | gematigdheid; ingetogenheid; matigheid; stemmigheid | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
måtta | in een bep. richting plaatsen; mikken; richten | |
måtta på | gericht werpen; mikken | |
rikta | in een bep. richting plaatsen; mikken; richten | rechtbuigen; regisseren |
sikta | in een bep. richting plaatsen; mikken; richten | |
sikta på | gericht werpen; mikken | aansturen op; bedoelen; beogen; doel beogen; ergens iets mee willen zeggen; ijveren; streven; ten doel hebben; viseren |
sträva på | gericht werpen; mikken |