Nederlands
Uitgebreide vertaling voor meekrijgen (Nederlands) in het Zweeds
meekrijgen:
-
meekrijgen (kennis opdoen; leren; opsteken; oppikken; meepikken)
Conjugations for meekrijgen:
o.t.t.
- krijg mee
- krijgt mee
- krijgt mee
- krijgen mee
- krijgen mee
- krijgen mee
o.v.t.
- kreeg mee
- kreeg mee
- kreeg mee
- kregen mee
- kregen mee
- kregen mee
v.t.t.
- heb meegekregen
- hebt meegekregen
- heeft meegekregen
- hebben meegekregen
- hebben meegekregen
- hebben meegekregen
v.v.t.
- had meegekregen
- had meegekregen
- had meegekregen
- hadden meegekregen
- hadden meegekregen
- hadden meegekregen
o.t.t.t.
- zal meekrijgen
- zult meekrijgen
- zal meekrijgen
- zullen meekrijgen
- zullen meekrijgen
- zullen meekrijgen
o.v.t.t.
- zou meekrijgen
- zou meekrijgen
- zou meekrijgen
- zouden meekrijgen
- zouden meekrijgen
- zouden meekrijgen
diversen
- krijg mee!
- krijgt mee!
- meegekregen
- meekrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
meekrijgen (op de hand krijgen)
sätta till någons hand-
sätta till någons hand zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor meekrijgen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lära | leerstelsel; leersysteem | |
sätta till någons hand | meekrijgen; op de hand krijgen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lära | kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken | aanleren; africhten; bijbrengen; bijleren; dier africhten; dresseren; eigen maken; horen; iets leren; leren; lesgeven; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; te horen krijgen; trainen; vernemen; verwerven; vinden |