Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- matten:
- mat:
-
Wiktionary:
- mat → schackmatt, matt, schack matt, matta, ovass
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor matten (Nederlands) in het Zweeds
matten:
Conjugations for matten:
o.t.t.
- mat
- mat
- mat
- matten
- matten
- matten
o.v.t.
- matte
- matte
- matte
- matten
- matten
- matten
v.t.t.
- heb gemat
- hebt gemat
- heeft gemat
- hebben gemat
- hebben gemat
- hebben gemat
v.v.t.
- had gemat
- had gemat
- had gemat
- hadden gemat
- hadden gemat
- hadden gemat
o.t.t.t.
- zal matten
- zult matten
- zal matten
- zullen matten
- zullen matten
- zullen matten
o.v.t.t.
- zou matten
- zou matten
- zou matten
- zouden matten
- zouden matten
- zouden matten
en verder
- is gemat
- zijn gemat
diversen
- mat!
- mat!
- gemat
- mattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor matten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
strida | geschil; kwestie; ruzie; twist | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gruffas | bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten | |
gräla | bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten | bakkeleien; bekvechten; hakketakken; in onmin geraken; kiften; kijven; krakelen; ruzie hebben; ruzie maken; ruzieën; ruziën; twisten; uitbrander geven |
kämpa | knokken; matten; strijden; vechten | de strijd aanbinden; met iemand worstelen; strijden tegen; touwtrekken; vechten tegen; worstelen |
slåss | bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten | een strijd houden; frezen; kleine gevechten leveren; schermutselen |
strida | knokken; matten; strijden; vechten | aanvechten; bestrijden; betwisten |
Verwante woorden van "matten":
matten vorm van mat:
-
mat (niet uitbundig)
trött; kraftlöst; missmodigt; missmodig-
trött bijvoeglijk naamwoord
-
kraftlöst bijvoeglijk naamwoord
-
missmodigt bijvoeglijk naamwoord
-
missmodig bijvoeglijk naamwoord
-
-
mat (gematteerd)
-
mat (flets)
-
mat (glansloos; dof; beslagen)
-
mat (niet helder; dof; flets)
-
mat (versuft; soezerig; suf; geesteloos; dof; daas)
-
mat (futloos; slap; lusteloos; lamlendig)
-
de mat (onderzetter; matje; onderlegger; placemat; tafelmatje)
-
de mat (grasmat; gras)
gräs; gräsmarker; gräsbevuxen yta; ängsmarker-
gräsmarker zelfstandig naamwoord
-
gräsbevuxen yta zelfstandig naamwoord
-
ängsmarker zelfstandig naamwoord
-
de mat (vloermat)
Vertaal Matrix voor mat:
Verwante woorden van "mat":
Synoniemen voor "mat":
Antoniemen van "mat":
Verwante definities voor "mat":
Wiktionary: mat
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mat | → schackmatt | ↔ checkmate — said when making the conclusive move in chess |
• mat | → matt; schack matt | ↔ checkmate — conclusive victory in a game of chess |
• mat | → matt | ↔ dull — not shiny |
• mat | → matta | ↔ mat — foot wiping device or floor covering |
• mat | → matta | ↔ mat — protector |
• mat | → matta | ↔ mat — athletics: protective pad |
• mat | → ovass | ↔ terne — Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose. |