Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. matsen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor matsen (Nederlands) in het Zweeds

matsen:

matsen werkwoord (mats, matst, matste, matsten, gematst)

  1. matsen (een voordeeltje gunnen)
    förunna någon något; vara rättvis
    • förunna någon något werkwoord (förunnar någon något, förunnade någon något, förunnat någon något)
    • vara rättvis werkwoord (är rättvis, var rättvis, varit rättvis)

Conjugations for matsen:

o.t.t.
  1. mats
  2. matst
  3. matst
  4. matsen
  5. matsen
  6. matsen
o.v.t.
  1. matste
  2. matste
  3. matste
  4. matsten
  5. matsten
  6. matsten
v.t.t.
  1. heb gematst
  2. hebt gematst
  3. heeft gematst
  4. hebben gematst
  5. hebben gematst
  6. hebben gematst
v.v.t.
  1. had gematst
  2. had gematst
  3. had gematst
  4. hadden gematst
  5. hadden gematst
  6. hadden gematst
o.t.t.t.
  1. zal matsen
  2. zult matsen
  3. zal matsen
  4. zullen matsen
  5. zullen matsen
  6. zullen matsen
o.v.t.t.
  1. zou matsen
  2. zou matsen
  3. zou matsen
  4. zouden matsen
  5. zouden matsen
  6. zouden matsen
en verder
  1. ben gematst
  2. bent gematst
  3. is gematst
  4. zijn gematst
  5. zijn gematst
  6. zijn gematst
diversen
  1. mats!
  2. matst!
  3. gematst
  4. matsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor matsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förunna någon något een voordeeltje gunnen; matsen
vara rättvis een voordeeltje gunnen; matsen
- bevoordelen; voortrekken

Synoniemen voor "matsen":


Verwante definities voor "matsen":

  1. iemand meer geven dan de anderen1
    • ik heb dat arme joch een beetje gematst1