Nederlands
Uitgebreide vertaling voor markeren (Nederlands) in het Zweeds
markeren:
-
markeren (brandmerken; branden; inbranden; van stigma's voorzien)
-
markeren
-
markeren
Conjugations for markeren:
o.t.t.
- markeer
- markeert
- markeert
- markeren
- markeren
- markeren
o.v.t.
- markeerde
- markeerde
- markeerde
- markeerden
- markeerden
- markeerden
v.t.t.
- heb gemarkeerd
- hebt gemarkeerd
- heeft gemarkeerd
- hebben gemarkeerd
- hebben gemarkeerd
- hebben gemarkeerd
v.v.t.
- had gemarkeerd
- had gemarkeerd
- had gemarkeerd
- hadden gemarkeerd
- hadden gemarkeerd
- hadden gemarkeerd
o.t.t.t.
- zal markeren
- zult markeren
- zal markeren
- zullen markeren
- zullen markeren
- zullen markeren
o.v.t.t.
- zou markeren
- zou markeren
- zou markeren
- zouden markeren
- zouden markeren
- zouden markeren
en verder
- ben gemarkeerd
- bent gemarkeerd
- is gemarkeerd
- zijn gemarkeerd
- zijn gemarkeerd
- zijn gemarkeerd
diversen
- markeer!
- markeert!
- gemarkeerd
- markerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor markeren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
flagga | banier; markering; ruitertje; standaard; vaan; vaandel; vendel; vlag | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brännmärka | branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien | inbranden; slecht voorstellen; stigmatiseren; verketteren |
flagga | markeren | |
markera | markeren | aankruisen; aanstrepen; afbakenen; afpalen; afvinken; afzetten; begrenzen; keurmerken; merken; omlijnen; selecteren; vinken |