Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lozen (Nederlands) in het Zweeds
lozen:
-
lozen (afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen)
Conjugations for lozen:
o.t.t.
- loos
- loost
- loost
- lozen
- lozen
- lozen
o.v.t.
- loosde
- loosde
- loosde
- loosden
- loosden
- loosden
v.t.t.
- heb geloosd
- hebt geloosd
- heeft geloosd
- hebben geloosd
- hebben geloosd
- hebben geloosd
v.v.t.
- had geloosd
- had geloosd
- had geloosd
- hadden geloosd
- hadden geloosd
- hadden geloosd
o.t.t.t.
- zal lozen
- zult lozen
- zal lozen
- zullen lozen
- zullen lozen
- zullen lozen
o.v.t.t.
- zou lozen
- zou lozen
- zou lozen
- zouden lozen
- zouden lozen
- zouden lozen
en verder
- ben geloosd
- bent geloosd
- is geloosd
- zijn geloosd
- zijn geloosd
- zijn geloosd
diversen
- loos!
- loost!
- geloosd
- lozend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor lozen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avföra | lozen; spuien | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avföra | afvoeren; doen wegvloeien | |
avleda | afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen | |
låta avrinna | afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen | |
tömma | afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen | ledigen; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegpompen; leegstorten; legen; plunderen; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitnemen; uitpersen; uitplunderen; uitpompen; uitschudden; uitzuigen |
uttappa | afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen |