Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor loos (Nederlands) in het Zweeds

loos:

loos bijvoeglijk naamwoord

  1. loos (zoekgeraakt)
    förlorad; borttappat; försvunnet; försvunnen; borttappad
  2. loos (zonder taak; vrij)
    fritt; fri
    • fritt bijvoeglijk naamwoord
    • fri bijvoeglijk naamwoord
  3. loos (ongevuld; leeg; ijdel)
    tom; tomt; oanvänd; outnyttjat; oanvänt

Vertaal Matrix voor loos:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borttappad loos; zoekgeraakt
borttappat loos; zoekgeraakt
fri loos; vrij; zonder taak bandeloos; beschikbaar; disponibel; losbandig; onafhankelijk; ongebonden; ongebreideld; vacant; vrij; vrijgegeven
fritt loos; vrij; zonder taak bandeloos; beschikbaar; disponibel; losbandig; onafhankelijk; ongebonden; ongebreideld; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onverstoord; vacant; vrij; vrijuit
förlorad loos; zoekgeraakt kwijt; verbeurd; verdwaald; verloren
försvunnen loos; zoekgeraakt foetsie; met de noorderzon vertrokken; verdwenen; weg
försvunnet loos; zoekgeraakt foetsie; verdwenen; weg
oanvänd ijdel; leeg; loos; ongevuld onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend
oanvänt ijdel; leeg; loos; ongevuld onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend
outnyttjat ijdel; leeg; loos; ongevuld
tom ijdel; leeg; loos; ongevuld ledig; leeg; luchtledig; onbezet; vacuum; zonder inhoud
tomt ijdel; leeg; loos; ongevuld blanco; hol; inhoudsloos; ledig; leeg; luchtledig; nietszeggend; onbeschreven; onbezet; oningevuld; vacuum; zonder inhoud

Verwante woorden van "loos":

  • loosheid

Wiktionary: loos


Cross Translation:
FromToVia
loos tom vide — Qui ne contenir rien ; qui est totalement dépourvoir de.

loos vorm van lozen:

lozen werkwoord (loos, loost, loosde, loosden, geloosd)

  1. lozen (afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen)
    tömma; avleda; låta avrinna; uttappa
    • tömma werkwoord (tömmer, tömmde, tömmt)
    • avleda werkwoord (avleder, avledde, avlett)
    • låta avrinna werkwoord (låter avrinna, låt avrinna, låtit avrinna)
    • uttappa werkwoord (uttappar, uttappade, uttappat)

Conjugations for lozen:

o.t.t.
  1. loos
  2. loost
  3. loost
  4. lozen
  5. lozen
  6. lozen
o.v.t.
  1. loosde
  2. loosde
  3. loosde
  4. loosden
  5. loosden
  6. loosden
v.t.t.
  1. heb geloosd
  2. hebt geloosd
  3. heeft geloosd
  4. hebben geloosd
  5. hebben geloosd
  6. hebben geloosd
v.v.t.
  1. had geloosd
  2. had geloosd
  3. had geloosd
  4. hadden geloosd
  5. hadden geloosd
  6. hadden geloosd
o.t.t.t.
  1. zal lozen
  2. zult lozen
  3. zal lozen
  4. zullen lozen
  5. zullen lozen
  6. zullen lozen
o.v.t.t.
  1. zou lozen
  2. zou lozen
  3. zou lozen
  4. zouden lozen
  5. zouden lozen
  6. zouden lozen
en verder
  1. ben geloosd
  2. bent geloosd
  3. is geloosd
  4. zijn geloosd
  5. zijn geloosd
  6. zijn geloosd
diversen
  1. loos!
  2. loost!
  3. geloosd
  4. lozend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lozen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. lozen (spuien)
    avföra
    • avföra [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lozen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avföra lozen; spuien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avföra afvoeren; doen wegvloeien
avleda afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
låta avrinna afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
tömma afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen ledigen; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegpompen; leegstorten; legen; plunderen; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitnemen; uitpersen; uitplunderen; uitpompen; uitschudden; uitzuigen
uttappa afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen

Verwante vertalingen van loos