Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. lonk:
  2. lonken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lonk (Nederlands) in het Zweeds

lonk:

lonk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de lonk
    ögonkast; förstulen blick; snegling

Vertaal Matrix voor lonk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstulen blick lonk
snegling lonk
ögonkast lonk blikken; oogopslagen

Verwante woorden van "lonk":


lonken:

lonken werkwoord (lonk, lonkt, lonkte, lonkten, gelonkt)

  1. lonken (oogje maken)
    glo; snegla
    • glo werkwoord (glor, glodde, glott)
    • snegla werkwoord (sneglar, sneglade, sneglat)
  2. lonken (sjansen; flirten)
    flirta
    • flirta werkwoord (flirtar, flirtade, flirtat)

Conjugations for lonken:

o.t.t.
  1. lonk
  2. lonkt
  3. lonkt
  4. lonken
  5. lonken
  6. lonken
o.v.t.
  1. lonkte
  2. lonkte
  3. lonkte
  4. lonkten
  5. lonkten
  6. lonkten
v.t.t.
  1. heb gelonkt
  2. hebt gelonkt
  3. heeft gelonkt
  4. hebben gelonkt
  5. hebben gelonkt
  6. hebben gelonkt
v.v.t.
  1. had gelonkt
  2. had gelonkt
  3. had gelonkt
  4. hadden gelonkt
  5. hadden gelonkt
  6. hadden gelonkt
o.t.t.t.
  1. zal lonken
  2. zult lonken
  3. zal lonken
  4. zullen lonken
  5. zullen lonken
  6. zullen lonken
o.v.t.t.
  1. zou lonken
  2. zou lonken
  3. zou lonken
  4. zouden lonken
  5. zouden lonken
  6. zouden lonken
diversen
  1. lonk!
  2. lonkt!
  3. gelonkt
  4. lonkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lonken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flirta flirten; lonken; sjansen flirten; koketteren
glo lonken; oogje maken aangapen; aanstaren; staren; turen
snegla lonken; oogje maken blikken; blikken werpen

Verwante woorden van "lonken":