Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lonk (Nederlands) in het Zweeds
lonk:
-
de lonk
ögonkast; förstulen blick; snegling-
förstulen blick zelfstandig naamwoord
-
snegling zelfstandig naamwoord
Vertaal Matrix voor lonk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
förstulen blick | lonk | |
snegling | lonk | |
ögonkast | lonk | blikken; oogopslagen |
Verwante woorden van "lonk":
lonken:
-
lonken (oogje maken)
-
lonken (sjansen; flirten)
Conjugations for lonken:
o.t.t.
- lonk
- lonkt
- lonkt
- lonken
- lonken
- lonken
o.v.t.
- lonkte
- lonkte
- lonkte
- lonkten
- lonkten
- lonkten
v.t.t.
- heb gelonkt
- hebt gelonkt
- heeft gelonkt
- hebben gelonkt
- hebben gelonkt
- hebben gelonkt
v.v.t.
- had gelonkt
- had gelonkt
- had gelonkt
- hadden gelonkt
- hadden gelonkt
- hadden gelonkt
o.t.t.t.
- zal lonken
- zult lonken
- zal lonken
- zullen lonken
- zullen lonken
- zullen lonken
o.v.t.t.
- zou lonken
- zou lonken
- zou lonken
- zouden lonken
- zouden lonken
- zouden lonken
diversen
- lonk!
- lonkt!
- gelonkt
- lonkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor lonken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
flirta | flirten; lonken; sjansen | flirten; koketteren |
glo | lonken; oogje maken | aangapen; aanstaren; staren; turen |
snegla | lonken; oogje maken | blikken; blikken werpen |