Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lonend (Nederlands) in het Zweeds
lonend:
-
lonend (winstgevend; lucratief; rendabel; vruchtbaar; produktief; voordelig; profijtelijk)
lönande; vinstgivande; lukrativt-
lönande bijvoeglijk naamwoord
-
vinstgivande bijvoeglijk naamwoord
-
lukrativt bijvoeglijk naamwoord
-
-
lonend (de moeite waard)
mödan värd-
mödan värd bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor lonend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lukrativt | lonend; lucratief; produktief; profijtelijk; rendabel; voordelig; vruchtbaar; winstgevend | |
lönande | lonend; lucratief; produktief; profijtelijk; rendabel; voordelig; vruchtbaar; winstgevend | commercieel; op winst gericht |
mödan värd | de moeite waard; lonend | |
vinstgivande | lonend; lucratief; produktief; profijtelijk; rendabel; voordelig; vruchtbaar; winstgevend |
lonend vorm van lonen:
-
lonen
Conjugations for lonen:
o.t.t.
- loon
- loont
- loont
- lonen
- lonen
- lonen
o.v.t.
- loonde
- loonde
- loonde
- loonden
- loonden
- loonden
v.t.t.
- heb geloond
- hebt geloond
- heeft geloond
- hebben geloond
- hebben geloond
- hebben geloond
v.v.t.
- had geloond
- had geloond
- had geloond
- hadden geloond
- hadden geloond
- hadden geloond
o.t.t.t.
- zal lonen
- zult lonen
- zal lonen
- zullen lonen
- zullen lonen
- zullen lonen
o.v.t.t.
- zou lonen
- zou lonen
- zou lonen
- zouden lonen
- zouden lonen
- zouden lonen
diversen
- loon!
- loont!
- geloond
- lonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor lonen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
betala | lonen | afrekenen; bekopen; bekostigen; besteden; betalen; dokken; spenderen; uitgeven; voldoen; zich kwijten |
Verwante woorden van "lonen":
Wiktionary: lonen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lonen | → betala; löna | ↔ pay — to be profitable |
• lonen | → belöna | ↔ récompenser — donner une récompense, faire du bien à quelqu’un en reconnaissance de quelque service, ou en faveur de quelque bonne action. |
• lonen | → gälla | ↔ valoir — Être d’un certain prix, avoir un certain mérite (sens général) |