Nederlands
Uitgebreide vertaling voor logenstraffen (Nederlands) in het Zweeds
logenstraffen:
-
logenstraffen (verloochenen; verzaken; loochenen)
inte vilja kännas vid; förneka; bestrida; desavuera; frånsäga sig ansvaret för-
inte vilja kännas vid werkwoord (inte vilja kännas vid, inte ville kännas vid, inte velat kännas vid)
-
frånsäga sig ansvaret för werkwoord (frånsäger sig ansvaret för, frånsade sig ansvaret för, frånsagt sig ansvaret för)
-
Conjugations for logenstraffen:
o.t.t.
- logenstraf
- logenstraft
- logenstraft
- logenstraffen
- logenstraffen
- logenstraffen
o.v.t.
- logenstrafte
- logenstrafte
- logenstrafte
- logenstraften
- logenstraften
- logenstraften
v.t.t.
- heb gelogenstraft
- hebt gelogenstraft
- heeft gelogenstraft
- hebben gelogenstraft
- hebben gelogenstraft
- hebben gelogenstraft
v.v.t.
- had gelogenstraft
- had gelogenstraft
- had gelogenstraft
- hadden gelogenstraft
- hadden gelogenstraft
- hadden gelogenstraft
o.t.t.t.
- zal logenstraffen
- zult logenstraffen
- zal logenstraffen
- zullen logenstraffen
- zullen logenstraffen
- zullen logenstraffen
o.v.t.t.
- zou logenstraffen
- zou logenstraffen
- zou logenstraffen
- zouden logenstraffen
- zouden logenstraffen
- zouden logenstraffen
en verder
- ben gelogenstraft
- bent gelogenstraft
- is gelogenstraft
- zijn gelogenstraft
- zijn gelogenstraft
- zijn gelogenstraft
diversen
- logenstraf!
- logenstraft!
- gelogenstraft
- logenstraffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor logenstraffen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bestrida | logenstraffen; loochenen; verloochenen; verzaken | aanvechten; bekampen; bestrijden; betwisten; bevechten |
desavuera | logenstraffen; loochenen; verloochenen; verzaken | |
frånsäga sig ansvaret för | logenstraffen; loochenen; verloochenen; verzaken | |
förneka | logenstraffen; loochenen; verloochenen; verzaken | afkeuren; afstemmen; afwijzen; afzweren; loochenen; onteigenen; ontkennen; verwerpen |
inte vilja kännas vid | logenstraffen; loochenen; verloochenen; verzaken |