Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lepel (Nederlands) in het Zweeds
lepel:
-
de lepel (eetlepel)
-
de lepel (opscheplepel)
Vertaal Matrix voor lepel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
matsked | lepel; opscheplepel | |
sked | eetlepel; lepel | scheplepel; schepvat |
Verwante woorden van "lepel":
Verwante definities voor "lepel":
lepel vorm van lepelen:
-
lepelen (scheppen)
Conjugations for lepelen:
o.t.t.
- lepel
- lepelt
- lepelt
- lepelen
- lepelen
- lepelen
o.v.t.
- lepelde
- lepelde
- lepelde
- lepelden
- lepelden
- lepelden
v.t.t.
- heb gelepeld
- hebt gelepeld
- heeft gelepeld
- hebben gelepeld
- hebben gelepeld
- hebben gelepeld
v.v.t.
- had gelepeld
- had gelepeld
- had gelepeld
- hadden gelepeld
- hadden gelepeld
- hadden gelepeld
o.t.t.t.
- zal lepelen
- zult lepelen
- zal lepelen
- zullen lepelen
- zullen lepelen
- zullen lepelen
o.v.t.t.
- zou lepelen
- zou lepelen
- zou lepelen
- zouden lepelen
- zouden lepelen
- zouden lepelen
diversen
- lepel!
- lepelt!
- gelepeld
- lepelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor lepelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skeda | lepelen; scheppen |