Nederlands

Uitgebreide vertaling voor leer (Nederlands) in het Zweeds

leer:

leer [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de leer (klimladder; ladder)
    trappstege
  2. de leer (geloofsleer; leerstelling; leerstuk; lering)
    version; dogm; troslära; läsart; religiös doktrin

leer [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het leer (leder)
    – dierehuid die bewerkt is 1
    läder
    • läder [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor leer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dogm geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering axioma; dogma; geloofsartikel; grondeigenschap; grondstelling; leerbegrip; leerstelling; vaststaande leerstelling
läder leder; leer varkensleer
läsart geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering
religiös doktrin geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering
trappstege klimladder; ladder; leer dubbele ladder; keukentrap; trapladder; trapleer
troslära geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering credo
version geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering build; lezing; versie

Verwante woorden van "leer":


Verwante definities voor "leer":

  1. aantal ideeën die samen een theorie vormen1
    • volgens de mohammedaanse leer mag dat niet1
  2. dierehuid die bewerkt is1
    • ik heb een tas van leer1

Wiktionary: leer


Cross Translation:
FromToVia
leer hud; skinn hide — skin of an animal
leer läder leather — material produced by tanning animal skin
leer läder; skinn LederMaterial aus gerben Tierhaut
leer stege Leiter — aus zwei über Sprossen oder Stufen verbundene Längsstangen (Holmen) bestehendes Gerät, mithilfe dessen eine Person zu etwas hinauf- beziehungsweise von etwas hinabsteigen kann
leer doktrin doctrine — (religion) philosophie|fr maximes, opinions, notions, postuler vraies, qui permettent d’orienter l’action humaine et d’interpréter les faits. Ce que l’on croire ou qu’on enseigner.

leren:

leren werkwoord (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)

  1. leren (aanleren; verwerven; opsteken; oppikken; eigen maken)
    lära; studera
    • lära werkwoord (lär, lärde, lärt)
    • studera werkwoord (studerar, studerade, studerat)
  2. leren (onderwijzen)
    studera; lära; hålla sig underrättad; lära sig
    • studera werkwoord (studerar, studerade, studerat)
    • lära werkwoord (lär, lärde, lärt)
    • hålla sig underrättad werkwoord (håller sig underrättad, höll sig underrättad, hållit sig underrättad)
    • lära sig werkwoord (lär sig, lärde sig, lärt sig)
  3. leren (kennis opdoen; opsteken; meekrijgen; oppikken; meepikken)
    lära
    • lära werkwoord (lär, lärde, lärt)
  4. leren (instuderen)
    studera; öva; praktisera
    • studera werkwoord (studerar, studerade, studerat)
    • öva werkwoord (övar, övade, övat)
    • praktisera werkwoord (praktiserar, praktiserade, praktiserat)
  5. leren (bijbrengen; onderwijzen)
    lära; utbilda; undervisa
    • lära werkwoord (lär, lärde, lärt)
    • utbilda werkwoord (utbildar, utbildade, utbildat)
    • undervisa werkwoord (undervisar, undervisade, undervisat)
  6. leren (studeren; blokken)
    studera
    • studera werkwoord (studerar, studerade, studerat)
  7. leren (eigenmaken; aanwennen; gewend raken)
    förvärva; lära sig; förvärva en färdighet
    • förvärva werkwoord (förvärver, förvärvde, förvärvt)
    • lära sig werkwoord (lär sig, lärde sig, lärt sig)
    • förvärva en färdighet werkwoord (förvärvar en färdighet, förvärvade en färdighet, förvärvat en färdighet)

Conjugations for leren:

o.t.t.
  1. leer
  2. leert
  3. leert
  4. leren
  5. leren
  6. leren
o.v.t.
  1. leerde
  2. leerde
  3. leerde
  4. leerden
  5. leerden
  6. leerden
v.t.t.
  1. heb geleerd
  2. hebt geleerd
  3. heeft geleerd
  4. hebben geleerd
  5. hebben geleerd
  6. hebben geleerd
v.v.t.
  1. had geleerd
  2. had geleerd
  3. had geleerd
  4. hadden geleerd
  5. hadden geleerd
  6. hadden geleerd
o.t.t.t.
  1. zal leren
  2. zult leren
  3. zal leren
  4. zullen leren
  5. zullen leren
  6. zullen leren
o.v.t.t.
  1. zou leren
  2. zou leren
  3. zou leren
  4. zouden leren
  5. zouden leren
  6. zouden leren
en verder
  1. is geleerd
  2. zijn geleerd
diversen
  1. leer!
  2. leert!
  3. geleerd
  4. lerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leren [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het leren (studeren; blokken; bekwamen)
    studerande

Vertaal Matrix voor leren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lära leerstelsel; leersysteem
studerande bekwamen; blokken; leren; studeren cursiste; keurend bekijken; monsteren; student
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förvärva aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren aanschaffen; acquireren; bemachtigen; gewinnen; toekomen; toekomen aan; verdiend hebben; verkrijgen
förvärva en färdighet aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren
hålla sig underrättad leren; onderwijzen
lära aanleren; bijbrengen; eigen maken; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; onderwijzen; oppikken; opsteken; verwerven africhten; bijleren; dier africhten; dresseren; horen; iets leren; lesgeven; ontdekken; te horen krijgen; trainen; vernemen; vinden
lära sig aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren; onderwijzen
praktisera instuderen; leren beoefenen; praktiseren; sport uitoefenen; uitoefenen
studera aanleren; blokken; eigen maken; instuderen; leren; onderwijzen; oppikken; opsteken; studeren; verwerven bestuderen; leerstof erin stampen; naspeuren; nasporen; navorsen; vossen
undervisa bijbrengen; leren; onderwijzen bijbrengen; doceren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; opleiden; scholen
utbilda bijbrengen; leren; onderwijzen africhten; dier africhten; dresseren; trainen
öva instuderen; leren bekwamen; coachen; exerceren; harden; herhalen; oefenen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; trainen

Verwante woorden van "leren":


Verwante definities voor "leren":

  1. ervoor zorgen dat iemand anders iets kan of weet1
    • Ernst leert zijn zoon schaken1
  2. ervoor zorgen dat je iets kunt of weet1
    • ik heb deze zomer leren surfen1

Wiktionary: leren


Cross Translation:
FromToVia
leren lära learn — to acquire knowledge or ability
leren lärdom learning — action of the verb
leren studera; lära; läsa study — to revise/review materials
leren lära; lära ut teach — to pass on knowledge
leren lära; lära sig lehren — (intransitiv), (transitiv): jemandem etwas (Lehrstoff, Wissen, Fertigkeiten, …) vermitteln, beibringen; jemanden in etwas unterrichten, unterweisen
leren undervisa unterrichten — jemandem etwas beibringen
leren lära; undervisa apprendreacquérir une connaissance ou un savoir-faire.
leren undervisa enseigner — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van leer