Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kwaadsprekend (Nederlands) in het Zweeds
kwaadsprekend:
-
kwaadsprekend (lasterlijk; smadend)
-
kwaadsprekend (lasterlijk; lasterend)
blasfemiskt; blasfemisk; hädandet; hädiskt; hädande-
blasfemiskt bijvoeglijk naamwoord
-
blasfemisk bijvoeglijk naamwoord
-
hädandet bijvoeglijk naamwoord
-
hädiskt bijvoeglijk naamwoord
-
hädande bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor kwaadsprekend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blasfemisk | kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk | |
blasfemiskt | kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk | |
hädande | kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk | |
hädandet | kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk | |
hädiskt | kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk | blasfemisch; godslasterend; godslasterlijk; ontheiligend; profaan |
skandalös | kwaadsprekend; lasterlijk; smadend | extravagant; overmatig; schandalig; schandelijk; verfoeilijk |
skandalöst | kwaadsprekend; lasterlijk; smadend | extravagant; overmatig; schandalig; schandelijk; verfoeilijk; zondig |
kwaadspreken:
-
kwaadspreken (lasteren; belasteren; smaden)
-
kwaadspreken (roddelen; belasteren; lasteren)
Conjugations for kwaadspreken:
o.t.t.
- spreek kwaad
- spreekt kwaad
- spreekt kwaad
- spreken kwaad
- spreken kwaad
- spreken kwaad
o.v.t.
- sprak kwaad
- sprak kwaad
- sprak kwaad
- spraken kwaad
- spraken kwaad
- spraken kwaad
v.t.t.
- heb kwaad gesproken
- hebt kwaad gesproken
- heeft kwaad gesproken
- hebben kwaad gesproken
- hebben kwaad gesproken
- hebben kwaad gesproken
v.v.t.
- had kwaad gesproken
- had kwaad gesproken
- had kwaad gesproken
- hadden kwaad gesproken
- hadden kwaad gesproken
- hadden kwaad gesproken
o.t.t.t.
- zal kwaadspreken
- zult kwaadspreken
- zal kwaadspreken
- zullen kwaadspreken
- zullen kwaadspreken
- zullen kwaadspreken
o.v.t.t.
- zou kwaadspreken
- zou kwaadspreken
- zou kwaadspreken
- zouden kwaadspreken
- zouden kwaadspreken
- zouden kwaadspreken
diversen
- spreek kwaad!
- spreekt kwaad!
- kwaad gesproken
- kwaadsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
kwaadspreken (belasteren)
Vertaal Matrix voor kwaadspreken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nedsättande | belasteren; kwaadspreken | |
nedvärderande | belasteren; kwaadspreken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
slandra | belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden | |
tala dåligt | belasteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen | |
tala illa om andra | belasteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen |
Wiktionary: kwaadspreken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kwaadspreken | → tala illa om | ↔ badmouth — to criticize or malign, especially unfairly or spitefully |
• kwaadspreken | → bakdanta; baktala; förtala; häda; nedsvärta | ↔ calomnier — attaquer, blesser quelqu’un par des calomnies. |
• kwaadspreken | → bakdanta; baktala; förtala; häda; nedsvärta | ↔ diffamer — décrier, chercher à déshonorer, à nuire à la réputation par ses paroles ou par ses écrits. |
• kwaadspreken | → prata; snacka | ↔ jaser — Pousser son cri, en parlant des geais, des pies et de quelques autres oiseaux. |