Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kringel (Nederlands) in het Zweeds
kringel:
-
kringel (kringvormig; kring)
-
kringel (cirkeltje; kringetje)
Vertaal Matrix voor kringel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cirkel | kring; kringel; kringvormig | bond; cirkel; cirkelvorm; club; gilde; kring; orde; organisatie; ringetje; rondje; societiet; soos; unie; vereniging |
hårlock | cirkeltje; kringel; kringetje | bos haar; haarkrul; haarkuif; haarlok; haarsliert; krul; krullende haarlok; krulletje; kuif; lok; rank; ranken |
liten ring | cirkeltje; kringel; kringetje | ringetje; rondje |
ring | kring; kringel; kringvormig | cirkel; kring; ringetje; rondje |
rondell | kring; kringel; kringvormig | klaverblad; rotonde; verkeersplein |
Verwante woorden van "kringel":
kringelen:
-
kringelen (in kringetjes ronddraaien)
Conjugations for kringelen:
o.t.t.
- kringel
- kringelt
- kringelt
- kringelen
- kringelen
- kringelen
o.v.t.
- kringelde
- kringelde
- kringelde
- kringelden
- kringelden
- kringelden
v.t.t.
- ben gekringeld
- bent gekringeld
- is gekringeld
- zijn gekringeld
- zijn gekringeld
- zijn gekringeld
v.v.t.
- was gekringeld
- was gekringeld
- was gekringeld
- waren gekringeld
- waren gekringeld
- waren gekringeld
o.t.t.t.
- zal kringelen
- zult kringelen
- zal kringelen
- zullen kringelen
- zullen kringelen
- zullen kringelen
o.v.t.t.
- zou kringelen
- zou kringelen
- zou kringelen
- zouden kringelen
- zouden kringelen
- zouden kringelen
en verder
- heeft gekringeld
- hebben gekringeld
diversen
- kringel!
- kringelt!
- gekringeld
- kringelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kringelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cirkla | in kringetjes ronddraaien; kringelen | cirkelen; draaien om; omcirkelen; omheenrijden |