Nederlands
Uitgebreide vertaling voor knikken (Nederlands) in het Zweeds
knikken:
-
knikken (jaknikken)
Conjugations for knikken:
o.t.t.
- knik
- knikt
- knikt
- knikken
- knikken
- knikken
o.v.t.
- knikte
- knikte
- knikte
- knikten
- knikten
- knikten
v.t.t.
- heb geknikt
- hebt geknikt
- heeft geknikt
- hebben geknikt
- hebben geknikt
- hebben geknikt
v.v.t.
- had geknikt
- had geknikt
- had geknikt
- hadden geknikt
- hadden geknikt
- hadden geknikt
o.t.t.t.
- zal knikken
- zult knikken
- zal knikken
- zullen knikken
- zullen knikken
- zullen knikken
o.v.t.t.
- zou knikken
- zou knikken
- zou knikken
- zouden knikken
- zouden knikken
- zouden knikken
diversen
- knik!
- knikt!
- geknikt
- knikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor knikken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nicka | jaknikken; knikken | wenken |
Verwante woorden van "knikken":
Verwante definities voor "knikken":
knik:
-
de knik (knak)
-
de knik (strubbeling)
Vertaal Matrix voor knik:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brista | knak; knik | |
problem | knik; strubbeling | beroeringen; geval; kwestie; kwesties; moeilijkheden; narigheden; opgaaf; opgave; probleem; problematiek; problemen; sores; vraagstuk; zaak; zorgen; zwaarte |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brista | gespeend zijn; klieven; kloven; knakken; openhakken; splijten; splitsen; uiteensplijten; verstoken zijn |