Nederlands
Uitgebreide vertaling voor knap (Nederlands) in het Zweeds
knap:
-
knap (leuk van uiterlijk)
-
knap (leuk om te zien)
-
knap (goed ogend; mooi; welgevallig; attractief; fraai)
-
knap (ingenieus; vindingrijk; briljant; kundig; vaardig; kunstig)
-
knap (mooi; schoon; welgemaakt; bevallig)
-
knap (bekoorlijk; mooi; aantrekkelijk; aanlokkelijk; attractief; charmant; bevallig)
-
knap (intelligent)
Vertaal Matrix voor knap:
Verwante woorden van "knap":
Synoniemen voor "knap":
Antoniemen van "knap":
Verwante definities voor "knap":
knappen:
-
knappen
Conjugations for knappen:
o.t.t.
- knap
- knapt
- knapt
- knappen
- knappen
- knappen
o.v.t.
- knapte
- knapte
- knapte
- knapten
- knapten
- knapten
v.t.t.
- ben geknapt
- bent geknapt
- is geknapt
- zijn geknapt
- zijn geknapt
- zijn geknapt
v.v.t.
- was geknapt
- was geknapt
- was geknapt
- waren geknapt
- waren geknapt
- waren geknapt
o.t.t.t.
- zal knappen
- zult knappen
- zal knappen
- zullen knappen
- zullen knappen
- zullen knappen
o.v.t.t.
- zou knappen
- zou knappen
- zou knappen
- zouden knappen
- zouden knappen
- zouden knappen
diversen
- knap!
- knapt!
- geknapt
- knappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor knappen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
braka | knappen | |
knaka | knappen | |
knastra | knappen | knapperen; knarsetanden; knetteren |
spraka | knappen | flikkeren; flonkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen |