Nederlands
Uitgebreide vertaling voor klonteren (Nederlands) in het Zweeds
klonteren:
-
klonteren
Conjugations for klonteren:
o.t.t.
- klonter
- klontert
- klontert
- klonteren
- klonteren
- klonteren
o.v.t.
- klonterde
- klonterde
- klonterde
- klonterden
- klonterden
- klonterden
v.t.t.
- heb geklonterd
- hebt geklonterd
- heeft geklonterd
- hebben geklonterd
- hebben geklonterd
- hebben geklonterd
v.v.t.
- had geklonterd
- had geklonterd
- had geklonterd
- hadden geklonterd
- hadden geklonterd
- hadden geklonterd
o.t.t.t.
- zal klonteren
- zult klonteren
- zal klonteren
- zullen klonteren
- zullen klonteren
- zullen klonteren
o.v.t.t.
- zou klonteren
- zou klonteren
- zou klonteren
- zouden klonteren
- zouden klonteren
- zouden klonteren
en verder
- is geklonterd
diversen
- klonter!
- klontert!
- geklonterd
- klonterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor klonteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klumpa sig | klonteren |
Verwante woorden van "klonteren":
klonter:
-
de klonter (klont)
Vertaal Matrix voor klonter:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bit | klont; klonter | aanbijten; bit; breuk; breukgetal; brok; brokje; deel; eindje; fiche; fractie; fragmentje; gedeelte; groot en dik stuk; homp; klein stukje; klompje; klont; klontertje; klontje; knauw; moot; part; partje; plak; plakje; schijfje; snippertje; stuk; stukje; suikerklontje; tranche |
klick | klont; klonter | factie; groepering; kledder; klodder; kwak; lik |
klimp | klont; klonter | brok; jicht; klont; suikerklontje |
klump | klont; klonter | brok; groot en dik stuk; homp; klompje; klont; klontertje; klontje; pol; suikerklontje |
stycke | klont; klonter | aandeel; alinea; breuk; breukgetal; brokje; coupure; deel; eindje; fragmentje; groot en dik stuk; homp; klein stukje; klompje; klontertje; klontje; part; partje; snippertje; stukje |
Verwante woorden van "klonter":
Computer vertaling door derden: