Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor klokken (Nederlands) in het Zweeds
klokken:
-
klokken (de tijd opnemen; timen)
-
klokken (klokgeluidjes maken)
Conjugations for klokken:
o.t.t.
- klok
- klokt
- klokt
- klokken
- klokken
- klokken
o.v.t.
- klokte
- klokte
- klokte
- klokten
- klokten
- klokten
v.t.t.
- heb geklokt
- hebt geklokt
- heeft geklokt
- hebben geklokt
- hebben geklokt
- hebben geklokt
v.v.t.
- had geklokt
- had geklokt
- had geklokt
- hadden geklokt
- hadden geklokt
- hadden geklokt
o.t.t.t.
- zal klokken
- zult klokken
- zal klokken
- zullen klokken
- zullen klokken
- zullen klokken
o.v.t.t.
- zou klokken
- zou klokken
- zou klokken
- zouden klokken
- zouden klokken
- zouden klokken
en verder
- ben geklokt
- bent geklokt
- is geklokt
- zijn geklokt
- zijn geklokt
- zijn geklokt
diversen
- klok!
- klokt!
- geklokt
- klokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor klokken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klocka | bel; schel; systeemklok | |
klockor | klokken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klocka | de tijd opnemen; klokken; timen | |
klucka | klokgeluidjes maken; klokken | |
skrocka | klokgeluidjes maken; klokken | fijntjes lachen; ginnegappen; gniffelen; gnuiven; grinniken; proesten |
ta tid | de tijd opnemen; klokken; timen |
Verwante woorden van "klokken":
klokken vorm van klok:
Vertaal Matrix voor klok:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
urverk | klok; pendule; uurwerk |