Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. klem:
  2. klemmen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klem (Nederlands) in het Zweeds

klem:

klem bijvoeglijk naamwoord

  1. klem (in de knel)
    fastklämd; fastklämt

klem [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de klem (klemhaak)
    klämma
    • klämma [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de klem (pin; pen)
    pinne; sprint; plugg; bult; tapp
    • pinne [-en] zelfstandig naamwoord
    • sprint [-en] zelfstandig naamwoord
    • plugg [-ett] zelfstandig naamwoord
    • bult [-en] zelfstandig naamwoord
    • tapp [-en] zelfstandig naamwoord
  3. de klem (tang)
    pincett; kirurgisk tång

Vertaal Matrix voor klem:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bult klem; pen; pin deurknip; grendel; knip; rolbeugel; schoot; schuif; tapbout; tong; verschuifbare sluiting
kirurgisk tång klem; tang
klämma klem; klemhaak klamp; koeklauw; kram; krammetje
pincett klem; tang buigtang; pincet; tang om iets te buigen; tangetje
pinne klem; pen; pin haakje; ophanghaakje; pin; speld
plugg klem; pen; pin
sprint klem; pen; pin gespleten pen; ren over korte afstand; splitpen; sprint
tapp klem; pen; pin
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klämma dichtknijpen; drukken; knellen; persen; strak zitten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastklämd in de knel; klem
fastklämt in de knel; klem beklemd; bekneld

Verwante woorden van "klem":


Wiktionary: klem

klem
noun
  1. een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden

Cross Translation:
FromToVia
klem stelkramp WundstarrkrampfMedizin: bakterielle, meldepflichtige Wundinfektionskrankheit von dem Bakterium Clostridium tetani hervorgerufen
klem pol borne — Pièce métallique sur laquelle se raccordent des conducteurs électriques

klemmen:

klemmen werkwoord (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)

  1. klemmen (omklemmen; knellen)
    hålla fast; hålla i; gripa om
    • hålla fast werkwoord (håller fast, höll fast, hållit fast)
    • hålla i werkwoord (håller i, höll i, hållit i)
    • gripa om werkwoord (griper om, grep om, gripit om)

Conjugations for klemmen:

o.t.t.
  1. klem
  2. klemt
  3. klemt
  4. klemmen
  5. klemmen
  6. klemmen
o.v.t.
  1. klemde
  2. klemde
  3. klemde
  4. klemden
  5. klemden
  6. klemden
v.t.t.
  1. heb geklemd
  2. hebt geklemd
  3. heeft geklemd
  4. hebben geklemd
  5. hebben geklemd
  6. hebben geklemd
v.v.t.
  1. had geklemd
  2. had geklemd
  3. had geklemd
  4. hadden geklemd
  5. hadden geklemd
  6. hadden geklemd
o.t.t.t.
  1. zal klemmen
  2. zult klemmen
  3. zal klemmen
  4. zullen klemmen
  5. zullen klemmen
  6. zullen klemmen
o.v.t.t.
  1. zou klemmen
  2. zou klemmen
  3. zou klemmen
  4. zouden klemmen
  5. zouden klemmen
  6. zouden klemmen
en verder
  1. is geklemd
diversen
  1. klem!
  2. klemt!
  3. geklemd
  4. klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor klemmen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gripa om klemmen; knellen; omklemmen
hålla fast klemmen; knellen; omklemmen beet hebben; gevangen zetten; interneren; isoleren; niet laten gaan; opsluiten; vasthebben; vasthouden
hålla i klemmen; knellen; omklemmen

Verwante woorden van "klemmen":


Wiktionary: klemmen


Cross Translation:
FromToVia
klemmen klämma; krama squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once

Verwante vertalingen van klem