Nederlands
Uitgebreide vertaling voor keil (Nederlands) in het Zweeds
keil:
Vertaal Matrix voor keil:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hängare | keg; keil; wig | haak; ophanghaak |
klädhängare | keg; keil; wig | ophanghaken |
Verwante woorden van "keil":
keil vorm van keilen:
-
keilen
Conjugations for keilen:
o.t.t.
- keil
- keilt
- keilt
- keilen
- keilen
- keilen
o.v.t.
- keilde
- keilde
- keilde
- keilden
- keilden
- keilden
v.t.t.
- heb gekeild
- hebt gekeild
- heeft gekeild
- hebben gekeild
- hebben gekeild
- hebben gekeild
v.v.t.
- had gekeild
- had gekeild
- had gekeild
- hadden gekeild
- hadden gekeild
- hadden gekeild
o.t.t.t.
- zal keilen
- zult keilen
- zal keilen
- zullen keilen
- zullen keilen
- zullen keilen
o.v.t.t.
- zou keilen
- zou keilen
- zou keilen
- zouden keilen
- zouden keilen
- zouden keilen
diversen
- keil!
- keilt!
- gekeild
- keilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor keilen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kasta | gesmijt; gooi; handeling van gooien; worp | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kasta | keilen | afsmijten; afwerpen; gooien; kelderen; ontdoen; slingeren; smijten; sodemieteren; zakken; zich van iets ontdoen |
slunga | keilen | naar beneden gooien; neergooien; op de grond gooien |
slänga | keilen | eruit werken; kelderen; ontdoen; rukken; smijten; sodemieteren; trekken; zakken; zich van iets ontdoen |