Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kazen (Nederlands) in het Zweeds
kazen:
-
kazen
Conjugations for kazen:
o.t.t.
- kaas
- kaast
- kaast
- kazen
- kazen
- kazen
o.v.t.
- kaasde
- kaasde
- kaasde
- kaasden
- kaasden
- kaasden
v.t.t.
- heb gekaasd
- hebt gekaasd
- heeft gekaasd
- hebben gekaasd
- hebben gekaasd
- hebben gekaasd
v.v.t.
- had gekaasd
- had gekaasd
- had gekaasd
- hadden gekaasd
- hadden gekaasd
- hadden gekaasd
o.t.t.t.
- zal kazen
- zult kazen
- zal kazen
- zullen kazen
- zullen kazen
- zullen kazen
o.v.t.t.
- zou kazen
- zou kazen
- zou kazen
- zouden kazen
- zouden kazen
- zouden kazen
diversen
- kaas!
- kaast!
- gekaasd
- kazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kazen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kela | geminnekoos; gevrij; vrijerij | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kela | kazen | knuffelen; liefkozen |
Verwante woorden van "kazen":
kaas:
Vertaal Matrix voor kaas:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ost | kaas |