Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kauwen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kauwen (Nederlands) in het Zweeds

kauwen:

kauwen werkwoord (kauw, kauwt, kauwde, kauwden, gekauwd)

  1. kauwen
    tugga; tugga tobak
    • tugga werkwoord (tuggar, tuggade, tuggat)
    • tugga tobak werkwoord (tuggar tobak, tuggade tobak, tuggat tobak)

Conjugations for kauwen:

o.t.t.
  1. kauw
  2. kauwt
  3. kauwt
  4. kauwen
  5. kauwen
  6. kauwen
o.v.t.
  1. kauwde
  2. kauwde
  3. kauwde
  4. kauwden
  5. kauwden
  6. kauwden
v.t.t.
  1. heb gekauwd
  2. hebt gekauwd
  3. heeft gekauwd
  4. hebben gekauwd
  5. hebben gekauwd
  6. hebben gekauwd
v.v.t.
  1. had gekauwd
  2. had gekauwd
  3. had gekauwd
  4. hadden gekauwd
  5. hadden gekauwd
  6. hadden gekauwd
o.t.t.t.
  1. zal kauwen
  2. zult kauwen
  3. zal kauwen
  4. zullen kauwen
  5. zullen kauwen
  6. zullen kauwen
o.v.t.t.
  1. zou kauwen
  2. zou kauwen
  3. zou kauwen
  4. zouden kauwen
  5. zouden kauwen
  6. zouden kauwen
diversen
  1. kauw!
  2. kauwt!
  3. gekauwd
  4. kauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kauwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tugga hachee; hap; knauw; prak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tugga kauwen
tugga tobak kauwen pruimen

Wiktionary: kauwen

kauwen
verb
  1. (m.b.t. voedsel) fijnmaken met de tanden

Cross Translation:
FromToVia
kauwen tugga chew — to crush food with teeth prior to swallowing
kauwen tugga kauenNahrung mit den Zahn, durch wiederholtes öffnen und schließen der Kiefer, zerkleinern
kauwen tugga mâcher — Action de broyer un aliment ou un objet à l’aide des dents et de la mâchoire.