Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. karigheid:
  2. karig:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor karigheid (Nederlands) in het Zweeds

karigheid:

karigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de karigheid (schraalheid; poverheid; schamelheid; armzaligheid)
    knussel; sparsamhet; njugghet

Vertaal Matrix voor karigheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knussel armzaligheid; karigheid; poverheid; schamelheid; schraalheid
njugghet armzaligheid; karigheid; poverheid; schamelheid; schraalheid gierigheid; krenterigheid; vrekkigheid
sparsamhet armzaligheid; karigheid; poverheid; schamelheid; schraalheid spaarzaamheid; zuinig zijn; zuinigheid

Verwante woorden van "karigheid":


Wiktionary: karigheid


Cross Translation:
FromToVia
karigheid hungersnöd disettemanque de certaines choses utiles.

karigheid vorm van karig:

karig bijvoeglijk naamwoord

  1. karig (pover; mager; schraal; berooid)
    knapert; fattigt
  2. karig (niet overvloedig; krap)
    inte överflödigt
  3. karig (pover; schraal; mager; schamel; armzalig)
    fattigt; fattig

Vertaal Matrix voor karig:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fattig armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal arm; armetierig; berooid; dor; pover; schraal
fattigt armzalig; berooid; karig; mager; pover; schamel; schraal arm; armetierig; berooid; dor; pover; schraal
inte överflödigt karig; krap; niet overvloedig
knapert berooid; karig; mager; pover; schraal

Verwante woorden van "karig":

  • karigheid, kariger, karigere, karigst, karigste, karige

Wiktionary: karig


Cross Translation:
FromToVia
karig otillräcklig; odudlig insuffisant — Qui ne suffire pas.
karig rar; sällsam; sällspord; sällsynt rare — Qui est en petit nombre, qui se trouve difficilement.