Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kapotgaan (Nederlands) in het Zweeds
kapotgaan:
-
kapotgaan (doodgaan; overlijden; sterven; omkomen)
-
kapotgaan (stukgaan; onklaar raken)
Conjugations for kapotgaan:
o.t.t.
- ga kapot
- gaat kapot
- gaat kapot
- gaan kapot
- gaan kapot
- gaan kapot
o.v.t.
- ging kapot
- ging kapot
- ging kapot
- gingen kapot
- gingen kapot
- gingen kapot
v.t.t.
- ben kapot gegaan
- bent kapot gegaan
- is kapot gegaan
- zijn kapot gegaan
- zijn kapot gegaan
- zijn kapot gegaan
v.v.t.
- was kapot gegaan
- was kapot gegaan
- was kapot gegaan
- waren kapot gegaan
- waren kapot gegaan
- waren kapot gegaan
o.t.t.t.
- zal kapotgaan
- zult kapotgaan
- zal kapotgaan
- zullen kapotgaan
- zullen kapotgaan
- zullen kapotgaan
o.v.t.t.
- zou kapotgaan
- zou kapotgaan
- zou kapotgaan
- zouden kapotgaan
- zouden kapotgaan
- zouden kapotgaan
diversen
- ga kapot!
- gaat kapot!
- kapot gegaan
- kapotgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kapotgaan:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dö | creperen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bli bristfällig | kapotgaan; onklaar raken; stukgaan | |
bryta | kapotgaan; onklaar raken; stukgaan | kapotmaken; moeren; mollen; wriggelen; wrikken |
dö | doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven | afsterven; bezwijken; creperen; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; ophouden; overlijden; sneuvelen; sterven; uitsterven; vallen; verrekken; verscheiden; versterven; wegvallen; zieltogen |
falla sönder | kapotgaan; onklaar raken; stukgaan | brokkelen; kruimelen |
gå hädan | doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven | |
ta ner skylten | doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven |