Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kantelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kantelen (Nederlands) in het Zweeds

kantelen:

kantelen werkwoord (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)

  1. kantelen (over een kant vallen; omkantelen)
    snärta till; knäppa iväg
    • snärta till werkwoord (snärtar till, snärtade till, snärtat till)
    • knäppa iväg werkwoord (knäpper iväg, knäppte iväg, knäppt iväg)
  2. kantelen (wentelen; draaien; roteren; rollen; ronddraaien)
    vända sig
    • vända sig werkwoord (vänder sig, vändde sig, vänt sig)
  3. kantelen (omver kiepen; kiepen; dompen)
    kantra; omkullstjälpa; välta omkull
    • kantra werkwoord (kantrar, kantrade, kantrat)
    • omkullstjälpa werkwoord (omkullstjälper, omkullstjälpte, omkullstjälpt)
    • välta omkull werkwoord (välter omkull, vältte omkull, vält omkull)

Conjugations for kantelen:

o.t.t.
  1. kantel
  2. kantelt
  3. kantelt
  4. kantelen
  5. kantelen
  6. kantelen
o.v.t.
  1. kantelde
  2. kantelde
  3. kantelde
  4. kantelden
  5. kantelden
  6. kantelden
v.t.t.
  1. ben gekanteld
  2. bent gekanteld
  3. is gekanteld
  4. zijn gekanteld
  5. zijn gekanteld
  6. zijn gekanteld
v.v.t.
  1. was gekanteld
  2. was gekanteld
  3. was gekanteld
  4. waren gekanteld
  5. waren gekanteld
  6. waren gekanteld
o.t.t.t.
  1. zal kantelen
  2. zult kantelen
  3. zal kantelen
  4. zullen kantelen
  5. zullen kantelen
  6. zullen kantelen
o.v.t.t.
  1. zou kantelen
  2. zou kantelen
  3. zou kantelen
  4. zouden kantelen
  5. zouden kantelen
  6. zouden kantelen
en verder
  1. heb gekanteld
  2. hebt gekanteld
  3. heeft gekanteld
  4. hebben gekanteld
  5. hebben gekanteld
  6. hebben gekanteld
diversen
  1. kantel!
  2. kantelt!
  3. gekanteld
  4. kantelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kantelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kantra dompen; kantelen; kiepen; omver kiepen kapseizen
knäppa iväg kantelen; omkantelen; over een kant vallen
omkullstjälpa dompen; kantelen; kiepen; omver kiepen
snärta till kantelen; omkantelen; over een kant vallen
välta omkull dompen; kantelen; kiepen; omver kiepen
vända sig draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; omklappen; omrollen; omwentelen; wenden; zich omdraaien; zwenken

Wiktionary: kantelen


Cross Translation:
FromToVia
kantelen välta umkippenHilfsverb sein: aus einer aufrechten Position plötzlich in eine liegende geraten, meist über eine Kante; das Gleichgewicht verlieren und umstürzen